Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Genesis 2

1 Alzo werden de hemel en de aarde met al hun heir voltooid.

2 God voltooide op den zesden dag het werk dat hij gemaakt had, en rustte op den zevenden dag van al het werk dat hij had gemaakt.

3 Daarom zegende God den zevenden dag en heiligde dien; omdat hij daarop rustte van al het werk dat hij geschaapen en gemaakt had.

4 Dit is de wordingsgeschiedenis van den hemel en de aarde.

5 Toen de Heere God hemel en aarde maakte--er was nog generlei struik des velds op de aarde, en er was nog geen veldgewas uitgesproten, omdat de Heere God niet op de aarde had doen regenen en er geen mens was om den grond te bebouwen,

6 maar een vloed sprong op uit de aarde en drenkte al het bouwland--

7 toen vormde de Heere God den mens uit stof van den aardbodem en blies in zijn neusgaten levensadem. Zo werd de mens een levend wezen.

8 Hierop plantte de Heere God een hof in Eden ten oosten en plaatste daar den mens dien hij gevormd had.

9 Vervolgens deed de Heere God uit den bodem allerlei bomen spruiten, begeerlijk van voorkomen en dienstig tot spijs, en den boom des levens midden in den hof, benevens den boom der kennis van goed en kwaad.

10 Een rivier ging van Eden uit, om den hof te bevochtigen, en splitste zich daarna in vier armen.

11 De naam van den eersten stroom is Pisjon, die het gehele land Hawila bespoelt, waar het goud is;

12 en het goud van dat land is voortreffelijk; daar is ook de bedolah en de onyx.

13 De naam van den tweeden stroom is Gihon; deze bespoelt het gehele land Ethiopie.

14 De naam van den derden is Tigris, die langs Assyrie vloeit; en de vierde is de Eufraat.

15 De Heere God nu nam den mens en zette hem in den hof van Eden, om dien te bebouwen en te bewaken,

16 en de Heere God beval den mens: Eet vrij van alle bomen in den hof;

17 maar van den boom der kennis van goed en kwaad moogt gij niet eten; want wanneer gij daarvan eet, zult gij zeker sterven.

18 Vervolgens zeide de Heere God: Het is niet goed dat de mens alleen is; ik zal hem een hulp maken die bij hem past.

19 Toen vormde de Heere God nog uit den bodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels en bracht ze tot den mens, om te zien hoe hij hen zou noemen; en zoals de mens elk levend wezen noemde, zo heette het.

20 Alzo gaf de mens namen aan al het vee, al het gevogelte des hemels en al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe die bij hem paste.

21 Toen deed de Heere God een diepen slaap op den mens vallen, en nam, terwijl hij sliep, een zijner ribben weg, welker plaats hij met vlees vulde.

22 Nadat nu de Heere God uit de rib die hij uit den mens genomen had een vrouw had gebouwd, bracht hij haar tot den mens;

23 en de mens zeide: Dit is eindelijk been uit mijn gebeente en vlees uit mijn vlees; zij zal mannin heten, omdat zij uit haar man genomen is.

24 Om die reden zal een man vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij tweeen zullen tot een vlees worden.

25 Beiden nu, de mens en zijn vrouw, waren naakt, maar zij schaamden zich niet voor elkander.