Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Openbaring 1

1 De openbaring van Jezus Christus, hem door God gegeven om aan zijn dienstknechten te tonen wat binnenkort geschieden moet. Door zijn engel, dien hij daartoe afgezonden heeft, heeft hij haar doen toekomen aan zijn dienaar Johannes.

2 Deze heeft alwat hij gezien heeft van het woord Gods en de getuigenis aangaande Jezus Christus overgeleverd.

3 Zalig wie het voorleest, en zij die de woorden van de profetie aanhoren en hetgeen daarin opgeschreven staat ter harte nemen; want de tijd is nabij.

4 Johannes aan de zeven gemeenten in Azie; genade en vrede zij uw deel van Hem die is en was en komt, en van de zeven geesten die voor zijn troon staan,

5 en van Jezus Christus, den getrouwen getuige, den eerstgeborene uit de doden en den vorst over de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en heeft gered uit onze zonden door zijn bloed,

6 en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk en tot priesters voor zijn God en Vader, hem behoort de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid. Amen.

7 Zie, hij komt met de wolken, en elk oog zal hem zien ook wie hem doorstoken hebben. Alle volksstammen der aarde zullen over hem rouw bedrijven. Ja. Amen.

8 Ik ben de Alfa en de Omega, zegt de Heere God, Hij die is en was en komt, de Albeheerscher.

9 Ik, Johannes, uw broeder en die met u deel heb aan de verdrukkingen en het koningsschap en het geduld, in de gemeenschap met Jezus, was op het eiland dat Patmos heet om het woord Gods en de getuigenis omtrent Jezus.

10 Toen ik daar eens, op den dag des Heeren, in geestvervoering was, hoorde ik achter mij een stem, luid als van een bazuin,

11 zeggen: Schrijf wat gij ziet in een boek en zend dat aan de zeven gemeenten Efeze, Smyrna, Pergamum, Thyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.

12 Hierop keerde ik mij om om te zien van waar de stem die met mij sprak kwam, en toen ik mij omgekeerd had, zag ik zeven gouden kandelaren,

13 en in het midden daarvan iemand die het uiterlijk had van een mensenzoon, getooid met een tot de voeten neerhangend kleed, de borst omgord met een gouden gordel;

14 hoofd en haren waren wit als sneeuwwitte wol, de ogen geleken een vuurvlam,

15 de voeten op in den oven gegloeid metaal, en zijn stem was als het gedruis van vele wateren;

16 in de rechterhand had hij zeven sterren, en uit zijn mond kwam een scherp tweesnijdend zwaard; zijn aanblik was als die van de zon, wanneer zij in volle kracht schittert.

17 Hem ziende, viel ik aan zijn voeten, als dood, neer; maar hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Vrees niet; ik ben de eerste en laatste,

18 en de levende; ik was dood en zie, ik leef tot in alle eeuwigheid en bezit de sleutels van den Dood en de Onderwereld.

19 Schrijf dan wat gij gezien hebt op, en wat nu is, en wat nadezen geschieden zal.

20 Het geheim van de zeven sterren die gij gezien hebt in mijn rechterhand en van de zeven gouden kandelaren is dit: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de zeven kandelaren zijn zeven gemeenten.