En er was
een rijk man, die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke dag
schitterend feest hield. En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol
zweren, nedergelegd bij zijn voorportaal, die verlangde zijn honger te
stillen met wat van de tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de
honden zijn zweren likken. Het geschiedde, dat de arme stierf en door
de engelen gedragen werd in Abrahams schoot. Ook de rijke stierf en hij
werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de
pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. En
hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend
Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong
verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam. Lucas 16:19-24. |
Boodschap aan de Gemeenten
Maar
Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven
hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier
vertroost en gij lijdt pijn. En bij dit alles, er is tussen ons en u
een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die vanhier tot u zouden willen
gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden
kunnen komen. Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar
het huis van mijn vader zendt, want ik heb vijf broeders. Laat hij hen
dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats der pijniging
komen. Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen
moeten zij luisteren. Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien
iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren. Doch hij
zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren,
zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten
gezeggen. Lucas 16:25-31.
|