Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Genesis 30

1 Rachel, ziende dat zij aan Jakob geen kinderen schonk, werd ijverzuchtig op haar zuster en zeide tot Jakob: Geef mij kinderen; anders sterf ik.

2 Toen ontstak Jakob in toorn tegen Rachel, en hij zeide: Bekleed ik dan de plaats van God, die u kroost onthouden heeft?

3 Zij zeide: Daar is mijn slavin Bilha. Kom tot haar; opdat zij op mijn knieen bare en ook ik, uit haar, nakroost erlange.

4 Zo gaf zij hem haar slavin Bilha tot vrouw, en Jakob kwam tot haar.

5 En Bilha werd zwanger en baarde Jakob een zoon.

6 Toen zeide Rachel God heeft mij recht verschaft, naar mij gehoord en mij een zoon gegeven. Daarom noemde zij hem Dan.

7 En Bilha, Rachels slavin, werd weder zwanger en baarde een tweeden zoon aan Jakob.

8 Toen zeide Rachel: Worstelingen Gods heb ik met mijn zuster geworsteld, en ik heb de overhand behouden. Daarom noemde zij hem Naftali.

9 En Lea, ziende dat zij niet meer baarde, nam haar slavin Zilpa en gaf die aan Jakob tot vrouw, en hij kwam tot haar.

10 Zilpa nu, de slavin van Lea baarde Jakob een zoon,

11 en Lea zeide: Met zegen! en noemde hem Gad.

12 Zilpa, Lea 's slavin, baarde een tweeden zoon aan Jakob,

13 en Lea zeide: Ik gelukkige! want nu prijzen mij de meisjes gelukkig. Daarom noemde zij hem Azer.

14 Eens, in den tarwenoogst, ging Ruben uit, vond liefdeappelen op het veld en bracht ze aan zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch enige van de liefdeappelen van uw zoon.

15 Maar zij zeide tot haar: Is het niet genoeg dat gij mij mijn man ontneemt? Moet gij mij ook de liefdeappelen van mijn zoon ontnemen? Rachel zeide: Daarom mag hij van nacht bij u slapen in ruil voor de liefdeappelen van uw zoon.

16 Toen nu Jakob 's avonds van het veld kwam, ging Lea hem tegemoet en zeide: Dezen nacht moet gij tot mij komen; want eerlijk heb ik u gehuurd voor de liefdeappelen van mijn zoon. Zo sliep hij dien nacht bij haar.

17 En God verhoorde Lea; zodat zij zwanger werd en aan Jakob een vijfden zoon baarde.

18 Toen zeide Lea: God heeft mij mijn loon gegeven, omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb. Daarom noemde zij hem Issachar.

19 Nogmaals werd Lea zwanger en baarde een zoon, den zesden, aan Jakob;

20 en Lea zeide: Gezegend heeft mij God met een rijken zegen. Nu zal mijn man mij wel eren; want ik heb hem zes zonen gebaard. Daarom noemde zij hem Zebulon.

21 Daarna baarde zij nog een dochter, die zij Dina noemde.

22 Toen dacht God aan Rachel; God verhoorde haar en opende haar schoot.

23 Zij werd zwanger, baarde een zoon en zeide: God heeft mijn smaad weggenomen.

24 Daarom noemde zij hem Jozef, zeggende: De Heer geve mij nog een anderen zoon er bij!

25 Nadat Rachel Jozef ter wereld gebracht had, zeide Jakob tot Laban: Laat mij heengaan, opdat ik naar mijn plaats en mijn land trekke.

26 Geef mij mijn vrouwen en mijn kinderen, waarvoor ik u gediend heb, opdat ik vertrekke; want gij weet zelf, hoe ik u heb gediend.

27 Maar Laban zeide tot hem: Och of ik gunst in uw ogen vond! Ik heb de tekenen waargenomen, en de Heer heeft mij om uwentwil gezegend.

28 En hij zeide: Bepaal wat uw loon bij mij zal zijn, en ik zal het geven.

29 Hij zeide tot hem: Gij weet zelf, hoe ik u gediend heb en hoe het met uw vee bij mij is gegaan.

30 Want wat gij voor mijn komst hadt was luttel, en het heeft zich sterk uitgebreid; de Heer heeft u gezegend waarheen ik ook mijn schreden richtte. Hoelang moet het toch duren eer ik voor mijn eigen huis werken ga?

31 Hij zeide: Wat zal ik u geven? Jakob zeide: Geven behoeft gij mij niets; maar indien gij mijn voorstel aanneemt, zal ik uw vee weder weiden.

32 Ik zal vandaag de gehele kudde doorgaan en elk gespikkeld en gevlekt dier er uit verwijderen; en elk zwart dier onder de schapen en elk gevlekt en gespikkeld dier onder de geiten, dat zal mijn loon zijn.

33 En mijn eerlijkheid zal voor mij getuigen: wanneer gij later mijn loon komt bezien, dan zijn alle niet gespikkelde en gevlekte geiten en niet zwarte schapen die ik mocht hebben, gestolen goed.

34 Laban zeide: Welaan, het zij zoals gij zegt!

35 Dienvolgens verwijderde hij op denzelfden dag de gespikkelde en gevlekte bokken en geiten, alle waaraan iets wits was, benevens alle zwarte schapen, en gaf die in de hoede van zijn zonen.

36 Toen stelde hij een afstand van drie dagreizen tussen zich en Jakob; en deze hoedde het overige vee van Laban.

37 Maar Jakob nam versche takken van wilg, amandel en plataan, schilde die streepsgewijze af, zodat het witte van het hout bloot kwam,

38 en legde die afgeschilde takken in de waterbakken waarbij de geiten kwamen drinken, vlak voor haar;

39 zodat zij bronstig werden bij die takken en dientengevolge gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen wierpen.

40 Daarna zonderde Jakob de schapen af en zette voor de dieren een bonten ram en alwat onder het vee van Laban gestreept en zwart was; en hij vormde voor zich eigen kudden en zonderde die af van het vee van Laban.

41 Wanneer de sterkste dieren in haar bronsttijd waren, legde Jakob de stokken voor het vee in de bakken, opdat het bronstig mocht worden bij die stokken;

42 maar wanneer de zwakke dieren bronstig werden, legde hij ze niet. Dientengevolge vielen de zwakke lammeren aan Laban, de sterke aan Jakob ten deel.

43 Zo breidde zich 's mans bezitting zeer, zeer uit; zodat hij klein vee in menigte kreeg, alsmede slavinnen en slaven, kamelen en ezels.