Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Genesis 32

1 Ook Jakob ging zijns weegs, en Gods engelen kwamen hem tegen;

2 bij wier aanblik Jakob zeide: Dat is een godenleger! Daarom noemde hij die plaats Mahanaim.

3 Jakob zond boden voor zich uit tot zijn broeder Ezau in het land Seir, het veld van Edom,

4 en gelastte hun: Zegt tot mijn heer Ezau: Zo spreekt uw dienaar Jakob: Ik heb bij Laban verkeerd en mij bij hem tot nu toe opgehouden.

5 Runderen, ezelen en kleinvee, slaven en slavinnen zijn mij ten deel gevallen; en ik doe dit mijn heer weten, om gunst in uw oog te vinden.

6 De boden nu keerden tot Jakob terug met de tijding: Wij zijn bij uw broeder Ezau gekomen, en hij trekt u reeds tegemoet, met vierhonderd man.

7 Toen werd Jakob zeer bevreesd en beklemd; daarom verdeelde hij de lieden die bij hem waren, benevens het kleinvee, de runderen en de kamelen, in twee legers;

8 want hij zeide: Indien Ezau op het ene leger afkomt en het verslaat, zal het overblijvende nog kunnen ontkomen.

9 Toen sprak Jakob: god van mijn vader Abraham en mijn vader Izaak, Heer, die tot mij gezegd hebt: Keer weder naar het land van u en uw verwanten; opdat ik u weldoe--

10 ik ben te gering voor al de gunstbewijzen en al de trouw die gij aan uw dienstknecht hebt bewezen; want met mijn stok ben ik dezen Jordaan overgegaan, en nu ben ik tot twee legers geworden.

11 Red mij toch uit de hand van mijn broeder, uit de hand van Ezau; want ik vrees dat hij komen zal en mij verslaan, de moeder met de kinderen.

12 Gij hebt zelf immers gezegd: Ik zal u rijkelijk weldoen en uw nakroost maken als het zand der zee, ontelbaar vanwege de menigte.

13 En hij bracht aldaar den nacht door. Toen nam hij van hetgeen hij bij zich had een geschenk voor zijn broeder Ezau:

14 tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen,

15 dertig zoogende kamelen met haar veulens, veertig koeien en tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezels.

16 Hij gaf die aan zijn slaven over, elke kudde afzonderlijk, en zeide tot zijn slaven: Trekt voor mij uit, en laat tussen de onderscheiden kudden een ruimte open.

17 Aan den voorsten gelastte hij: Wanneer mijn broeder Ezau u tegenkomt en vraagt: Wien behoort gij toe? waarheen gaat gij? en van wien is dat vee, daar voor u uit?

18 Zeg dan: Van uw dienaar Jakob; het is een geschenk, aan mijn heer Ezau gezonden; en hijzelf volgt ons.

19 Ook den tweeden, den derden, en allen die achter de kudden liepen beval hij: Zo moet gij tot Ezau spreken, wanneer gij hem aantreft;

20 en gij moet zeggen: Uw dienaar Jakob zelf volgt ons. Want hij dacht: Laat ik hem verzoenen door het geschenk dat voor mij uit gaat, en hem eerst daarna zien; wellicht zal hij mij goedgunstig zijn.

21 Zo ging het geschenk voor hem uit terwijl hijzelf dien nacht in de legerplaats doorbracht.

22 In dien nacht maakte hij zich op, nam zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen, en trok het veer van den Jabbok over.

23 Hij nam hen en voerde hen over den stroom. Zo liet hij alles wat hij bezat overtrekken.

24 Jakob bleef alleen achter. En een man worstelde met hem tot het aanbreken van den dageraad.

25 Toen hij zag dat hij Jakob niet kon overwinnen, greep hij zijn heup aan, zodat Jakobs heup ontwricht werd bij zijn worsteling met hem,

26 en zeide: Laat mij gaan, want de dageraad is aangebroken. Maar Jakob zeide: Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent.

27 Daarop zeide hij tot hem: Hoe heet gij? Hij zeide: Jakob.

28 Hij sprak: Voortaan zult gij niet meer Jakob heten, maar Israel; want gij hebt kloek gestreden met een god en met mensen, en de overhand behouden.

29 Nu vroeg Jakob: Geef mij toch uw naam te kennen. Maar hij zeide: Wat vraagt gij naar mijn naam! En hij zegende hem aldaar.

30 Daarom noemde Jakob die plaats Penuel; want ik heb een god van aangezicht tot aangezicht gezien en er het leven afgebracht.

31 Zodra hij Penuel voorbij was, ging de zon op; en hij liep kreupel.

32 Daarom eten de Israelieten nog heden de spier niet die op de heup ligt; dewijl hij Jakob bij die spier aan de heup gegrepen heeft.