Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Genesis 6

1 Toen de mensen begonnen talrijk te worden op den aardbodem en hun dochters geboren waren,

2 zagen de godenzonen dat de dochters der mensen schoon waren, en namen zij zich tot vrouwen alle die zij verkozen.

3 Toen sprak de Heer: Mijn geest zal niet voor altijd in den mens wonen, dewijl hij vlees is, maar zijn levensduur zal honderd twintig jaren zijn.

4 De reuzen waren toenmaals op aarde, en ook later, wanneer de godenzonen tot de dochters der mensen kwamen en dezen hun kinderen baarden. Dit zijn de helden uit den ouden tijd, de beroemde mannen.

5 Toen de Heer zag dat de boosheid der mensen op aarde groot en het gehele maaksel van de overleggingen zijns harten altijd door en door slecht was,

6 kreeg de Heer berouw dat hij den mens op aarde gemaakt had en deed het hem innig leed.

7 En de Heer zeide: Ik zal den mens dien ik geschapen heb verdelgen van den aardbodem: mens en vee, kruipend gedierte en vogelen des hemels; want het berouwt mij dat ik hen gemaakt heb.

8 Maar Noach vond gunst bij den Heer.

9 Dit zijn de afstammelingen van Noach. Noach was een rechtschapen en onberispelijk man onder zijn tijdgenoten; hij verkeerde met God.

10 Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.

11 De aarde nu was verdorven in Gods oog en vol geweldenarij.

12 En toen God zag dat de aarde verdorven was, omdat alle vlees zich slecht gedroeg op aarde,

13 sprak God tot Noach: Ik heb besloten aan alle vlees een einde te maken, omdat de aarde door hen van geweldenarij vervuld is; zie, ik ga hen van de aarde verdelgen.

14 Maak u een ark van pijnbomenhout; in cellen ingedeeld moet gij die ark maken, en haar van binnen en van buiten met lijm bestrijken.

15 Aldus moet gij haar maken: driehonderd el zij de lengte der ark, vijftig el haar breedte, dertig el haar hoogte.

16 Gij moet over de ark een dak maken en de deur der ark in haar zijde plaatsen; gij moet er een onderste, een tweede en een derde verdek in maken; nauwkeurig naar de el moet gij de ark voltooien.

17 Ik toch, ik ga den zondvloed over de aarde brengen, om alle vlees waarin levensgeest is van onder den hemel te verdelgen; alwat op aarde is zal sterven.

18 Maar met u zal ik mijn verbond sluiten, en gij zult in de ark gaan met uw zonen, uw vrouw en de vrouwen uwer zonen,

19 en van alwat leeft, van alle vlees, moet gij een paar in de ark brengen, om ze met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje moeten ze zijn.

20 Van elke soort vogels, van elke soort vee en van elke soort kruipend gedierte des aardbodems moeten twee van elke soort tot u komen, om in het leven te blijven.

21 En neem gij van alle spijs die gegeten wordt, en verzamel ze bij u; opdat zij u en hun tot voedsel diene.

22 Noach handelde naar alles wat God hem gebood; juist zo deed hij.