Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Genesis 8

1 dacht God aan Noach en aan al het wild gedierte en al het vee, dat met hem in de ark was, en deed God een wind over de aarde strijken, zodat het water daalde.

2 Voorts werden de kolken van den oceaan en de vensteren des hemels gesloten, en de plasregen uit den hemel hield op;

3 zodat het water geleidelijk van de aarde wegvloeide. Na verloop van honderdvijftig dagen nam het water af,

4 en op den zeventienden dag der zevende maand bleef de ark op het gebergte Ararat vastzitten.

5 Al meer en meer vloeide het water weg, tot de tiende maand; op den eersten dag der tiende maand vertoonden zich de bergtoppen.

6 Na verloop van veertig dagen opende Noach het venster der ark, dat hij gemaakt had,

7 en liet de raaf uitvliegen, om te zien of het water afgenomen was; deze vloog heen en weder, totdat het water opgedroogd was van de aarde.

8 Daarop liet hij de duif uitvliegen, om te zien of het water afgenomen was van den aardbodem;

9 maar de duif vond geen rustplaats voor haar voetholte en keerde tot hem naar de ark terug, omdat er nog water over de ganse aarde was; hij stak dus de hand uit, vatte haar en bracht haar tot zich in de ark.

10 Na nog zeven dagen gewacht te hebben, liet hij de duif andermaal uit de ark vliegen;

11 ditmaal keerde de duif tegen den avond tot hem terug, met een vers olijfblad in den snavel. Hieraan bemerkte Noach dat het water van de aarde afgenomen was.

12 Na nog zeven dagen gewacht te hebben, liet hij de duif opnieuw uitvliegen; maar zij keerde niet tot hem terug.

13 In het zeshonderd eerste levensjaar van Noach, den eersten dag der eerste maand, was het water opgedroogd van de aarde. Noach nam de bedekking van de ark weg en zag dat de aardbodem droog geworden was.

14 Op den zeven en twintigsten dag der tweede maand was de aarde geheel droog.

15 Toen sprak God tot Noach:

16 Verlaat de ark met uw vrouw, uw zonen en de vrouwen uwer zonen.

17 Voer ook alle dieren die bij u zijn, van alle vlees: vogels, vee en het gedierte dat over de aarde kruipt, met u uit; opdat zij zich vrij bewegen op de aarde, vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen op de aarde.

18 Zo ging Noach naar buiten met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen zijner zonen;

19 ook verlieten alle dieren: wild, vee, vogels en het gedierte dat over de aarde kruipt, naar hun soorten, de ark.

20 Hierop bouwde Noach een altaar voor den Heer, nam van al het reine vee en alle reine vogels en bracht ze op het altaar ten brandoffer.

21 Toen nu de Heer dien liefelijken geur rook, zeide hij tot zichzelven: Ik zal den grond niet andermaal vervloeken wegens den mens; want het maaksel van des mensen hart is boos van zijn jeugd af; en ik zal niet andermaal alle levende wezens doden, zoals ik gedaan heb.

22 Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaien en oogsten, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden.