Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Samuel 10

1 Nadezen stierf Nahas, de koning der Ammonieten, en werd zijn zoon Hanun koning in zijn plaats.

2 Toen zeide David: Ik wil gunst betonen aan Hanun den zoon van Nahas, zoals zijn vader gunst heeft betoond aan mij. Daarom zond David zijn dienaren, ten rouwbeklag wegens zijn vader. Maar toen Davids dienaren in het land der Ammonieten waren gekomen,

3 zeiden de vorsten der Ammonieten tot hun heer Hanun: Meent gij dat David uit eerbied voor uw vader u boden tot rouwbeklag gezonden heeft? Veeleer heeft David zijn dienaren tot u gezonden om de stad op te nemen, te verspieden en onderstboven te keren.

4 Hierop liet Hanun de dienaren van David vatten, schoor hun den baard aan den enen kant af, sneed hun de klederen halverwege af, tot aan de stuit, en zond hen weg.

5 Toen men dit aan David berichtte, zond hij hun boden tegemoet--want die mannen waren zeer geschandvlekt--en liet hun zeggen: Blijft te Jericho totdat u de baard weder is aangegroeid, en keert dan terug.

6 Toen nu de Ammonieten inzagen dat zij bij David in een kwaden reuk waren gekomen, zonden zij boden en huurden van de Arameers van Beth-Rehob en van Soba twintigduizend voetknechten, en van de koningen van Maacha en Tob twaalfduizend man.

7 Toen David dit hoorde, zond hij Joab met het gehele leger, de helden.

8 Daarop trokken de Ammonieten uit en stelden zich voor de poort in slagorde; terwijl de Arameers van Soba, Rehob, Tob en Maacha zich afgezonderd van hen op het veld opgesteld hadden.

9 Joab, ziende dat hij een vijandelijk leger voor zich en achter zich had, koos een deel van Israels strijdmacht uit, dat hij tegenover de Arameers in slagorde stelde;

10 terwijl hij het overige volk plaatste onder de bevelen van zijn broeder Abisjai, die het in slagorde stelde tegenover de Ammonieten.

11 En hij zeide: Indien de Arameers mij te sterk worden, moet gij mij te hulp komen; en indien de Ammonieten u te sterk worden, zal ik tot uw hulp aanrukken.

12 Wees kloek en laten wij ons kloek houden voor ons volk en de steden van onzen god. En de Heer zal doen wat goed in zijn oog is.

13 Toen nu Joab met het volk dat bij hem was tegen de Arameers ten strijde aanrukte, sloegen zij voor hem op de vlucht;

14 en de Ammonieten, ziende dat de Arameers op de vlucht waren gegaan, vluchtten op hun beurt voor Abisjai en trokken zich terug in de stad. Hierop keerde Joab van den strijd tegen de Ammonieten weder en kwam te Jeruzalem.

15 De Arameers, ziende dat zij voor Israel de nederlaag hadden geleden, vereenigden zich allen,

16 en Hadadezer zond boden en deed de Arameers van de overzijde der Rivier uitrukken; zij kwamen te Helam aan, onder aanvoering van Sjobach, Hadadezers legerhoofd.

17 Men berichtte dit aan David, die hierop gans Israel verzamelde, den Jordaan overtrok en te Helam kwam. De Arameers stelden hun slagorde tegen David op en streden tegen hem.

18 De Arameers gingen voor Israel op de vlucht, en David doodde van hen zevenhonderd wagenstrijders en veertigduizend man voetvolk; ook Sjobach, Hadadezers legerhoofd, versloeg hij, zodat hij stierf.

19 Toen nu al de koningen, Hadadezers vazallen, zagen dat zij in den strijd met Israel de nederlaag hadden geleden, maakten zij vrede met de Israelieten en werden hun onderdanig. En de Arameers vreesden den Ammonieten weder te hulp te komen.