Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Samuel 11

1 Na verloop van een jaar, tegen den tijd dat de koningen plegen te velde te trekken, zond David Joab met zijn dienaren en gans Israel uit. Zij verwoestten het land der Ammonieten en sloegen het beleg om Rabba, terwijl David te Jeruzalem bleef.

2 Op zekeren avond, toen hij, van zijn rustbank opgestaan, op het dak van het paleis wandelde, zag hij van het dak een vrouw die zich baadde en zeer schoon was.

3 David deed naar die vrouw onderzoek, en toen men hem zeide: Wel, dat is Bathsjeba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria, den Hittiet,

4 zond David boden om haar te halen, en hield, toen zij tot hem gekomen was, gemeenschap met haar; zij had zich juist van haar onreinheid gezuiverd. Daarna keerde zij in haar huis terug.

5 Maar de vrouw was zwanger geworden en liet aan David weten: Ik ben zwanger.

6 Hierop zond David aan Joab het bevel: Zend Uria, den Hittiet, i tot mij. Toen Joab Uria tot David gezonden had

7 en deze bij hem kwam vroeg David, of het met Joab, het volk en den krijg goed ging.

8 Daarna zeide David tot Uria: Ga naar uw huis en was uw voeten. En toen hij het paleis verliet, werd hem een gerecht van 's konings tafel nagebracht.

9 Maar Uria legde zich te slapen aan den ingang van het paleis bij al de dienaren van zijn heer en ging niet naar zijn huis.

10 Toen men aan David had medegedeeld: Uria is niet naar zijn huis gegaan--zeide David tot Uria: Gij komt immers van de reis; waarom zijt gij dan niet naar uw huis gegaan?

11 Uria antwoordde David: De ark en Israel en Juda houden zich op in tenten, en mijn heer Joab en mijns heren dienaren zijn op den naakten grond gelegerd; zou ik dan naar mijn huis gaan om te eten, te drinken en bij mijn vrouw te slapen? Zo waar als de Heer leeft en gij leeft, dat doe ik niet.

12 Hierop zeide David tot Uria: Blijf ook heden hier; morgen zal ik u laten vertrekken. Zo bleef Uria nog dien dag te Jeruzalem.

13 Den volgenden dag nodigde David hem bij zich; hij at en dronk bij hem, en David maakte hem dronken; doch des avonds ging hij zich ter ruste leggen op zijn leger bij de dienaren zijns heren, naar zijn huis ging hij niet.

14 Den volgenden morgen schreef David een brief aan Joab en gaf dien aan Uria mede;

15 daarin schreef hij: Plaats Uria op het punt waar de strijd het hevigst is, en trek u van achter hem terug; opdat hij in den slag den dood vinde.

16 Dienovereenkomstig plaatste Joab, bij een verkenningstocht naar de zijde der stad, Uria tegenover het punt waar hij wist dat kloeke mannen stonden.

17 De burgers der stad deden een uitval en tastten Joab aan, enigen van het volk, van Davids dienaren, vielen, en ook Uria, de Hittiet, sneuvelde.

18 Joab zond toen een bode, om het beloop van den strijd aan David te melden,

19 en gelastte hem: Wanneer gij het beloop van den strijd aan den koning verhaald hebt,

20 en de koning gramstorig wordt,

21 (011-21b) dan moet gij zeggen: Ook uw dienaar Uria, de Hittiet, is gesneuveld.

22 De bode ging heen, kwam bij David en berichtte hem alwat Joab hem had opgedragen. (011-20b) Toen zeide David: Waarom zijt gij zo dicht bij de stad gekomen om te vechten? Gij moest toch weten? dat zij van den muur zouden schieten. (011-21a) Wie heeft Abimelech, den zoon van Jerubbaal verslagen 't Was immers een vrouw, die, te Tebes, van den muur een stuk van een molensteen op hem wierp, zodat hij stierf? Waarom zijt gij zo dicht bij den muur gekomen?

23 Hierop zeide de bode tot David: Met overmacht deden de burgers een uitval tegen ons in het veld; wij zetten hen na tot voor de poort,

24 toen schoten de schutters, van den muur, op uw dienaren en vonden omstreeks achttien man van 's konings dienaren den dood. Ook uw dienaar Uria, de Hittiet, is gesneuveld.

25 Toen zeide David tot den bode: Gij moet aan Joab zeggen: Trek u deze zaak niet aan; want het zwaard verteert nu dezen dan genen. Zet uw strijd tegen de stad met kracht door en werp haar onderstboven.

26 Toen Uria's vrouw hoorde dat haar man dood was, bedreef zij rouw over haar heer,

27 en als de rouwtijd voorbij was, liet David haar halen en in zijn huis opnemen; zij werd zijn vrouw en schonk hem een zoon. Maar wat David gedaan had was kwaad in het oog des Heeren.