Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Samuel 2

1 Nadezen raadpleegde David den Heer: Zal ik naar een van Juda's steden optrekken? Waarop de Heer tot hem zeide: ja. Op Davids vraag: Waarheen zal ik trekken? zeide hij: Naar Hebron.

2 Zo trok David derwaarts. Ook deed David zijn beide vrouwen, Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail, de vrouw van Nabal, den Karmeliet,

3 en de mannen die bij hem waren, elk met zijn gezin, daarheen gaan, en zij vestigden zich in de steden van Hebron.

4 Toen kwamen de Judeers en zalfden David aldaar tot koning over het huis Juda. Toen men aan David meedeelde: De burgers van Jabes in Gilead hebben Saul begraven--

5 zond hij gezanten tot hen en liet hun zeggen: Weest gezegend door den Heer, gij die dit liefdewerk aan uw heer, aan Saul, gedaan en hem begraven hebt!

6 Daarvoor betoone u de Heer liefde en trouw! En ook ik zal u goeddoen, tot loon daarvoor dat gij dit gedaan hebt.

7 Houdt dan goeden moed en weest kloeke mannen; want al is uw heer Saul dood, mij heeft het huis Juda tot koning over zich gezalfd.

8 Intussen had Abner, de zoon van Ner, Sauls legeroverste, Isboosjeth, den zoon van Saul, genomen, naar Mahanaim gebracht

9 en tot koning gemaakt over Gilead, Azer, Jizreel, Efraim, Benjamin, ja, over gans Israel

10 --Isboosjeth, Sauls zoon, was veertig jaar oud toen hij koning werd over Israel en regeerde twee jaren--maar het huis Juda hield het met David;

11 en de tijd dat David over het huis Juda koning geweest is te Hebron is zeven jaar en zes maanden.

12 Eens trok Abner, de zoon van Ner, met de dienaren van Isboosjeth, den zoon van Saul, uit Mahanaim naar Gibeon.

13 Ook Joab, de zoon van Seruja trok met Davids dienaren uit Hebron; zij stieten op hen bij den vijver van Gibeon. Zij vatten post, dezen aan den enen, genen aan den anderen kant van den vijver.

14 Toen zeide Abner tot Joab: Laten de manschappen zich opmaken en voor ons een steekspel houden! Joab zeide: Zo zij het!

15 Dienvolgens maakten zich op en werden afgeteld twaalf mannen van Benjamin voor Isboosjeth, den zoon van Saul, en twaalf uit de dienaren van David.

16 Toen zij nu elkander in de haren vatten en de een den ander het zwaard in de zijde hield, vielen zij allen tegelijk. Daarom noemde men die plaats het Veld der zijden, dat bij Gibeon ligt.

17 Hierop ontstond te dien dage een uitermate hevig gevecht, waarin Abner en de mannen van Israel voor het aangezicht van Davids dienaren werden verslagen.

18 Nu waren daar drie zonen van Seruja: Joab, Abisjai en Azael. Azael, vlug ter been als een gazel op het veld,

19 zette Abner na, zonder rechts of links van achter hem af te wijken.

20 Abner keek om en zeide: Zijt gij het, Azael? Hij antwoordde: ja.

21 Toen zeide Abner tot hem: Wijk rechts of links af; grijp een van de manschappen aan en maak zijn wapenrusting buit. Maar Azael wilde niet van de vervolging afzien.

22 Nogmaals zeide Abner tot Azael: Houd op mij te vervolgen! Waarom zou ik u tegen den grond slaan? Hoe zou ik dan mijn gelaat vrij kunnen opheffen tot uw broeder Joab?

23 Doch toen hij niet wilde ophouden, stiet Abner achteruit en trof hem in den buik, zodat de speer in zijn rug uitkwam; hij viel en bleef op de plaats dood. En ieder die op de plek kwam waar Azael was gevallen en gestorven bleef staan.

24 Maar Joab en Abisjai zetten Abner na. Toen zij nu, na zonsondergang, den heuvel van Ammath, die voor den weg naar de woestijn van Gibeon ligt, bereikt hadden,

25 verzamelden zich de Benjaminieten achter Abner, vormden zich tot een schare en maakten halt op den top van den heuvel van Ammath.

26 Nu riep Abner tot Joab en zeide: Zal het zwaard altijddoor verteren? Gij weet immers dat het ten laatste op verderf moet uitlopen. Hoelang wacht mij dan met het volk te bevelen, het vervolgen van hun broeders te staken?

27 Joab zeide: Zo waar als God leeft, indien gij niet hadt gesproken, zou het volk eerst morgenochtend de vervolging zijner broeders hebben gestaakt.

28 Hierop stak Joab de bazuin; waarop het ganse volk halt maakte, Israel niet langer vervolgde en den strijd niet voortzette.

29 Abner en zijn mannen trokken dien gansen nacht de vlakte door, staken den Jordaan over, gingen gans Bithron door en kwamen te Mahanaim;

30 terwijl Joab, van het vervolgen van Abner teruggekeerd, al zijn volk herzamelde. Men miste van Davids dienaren negentien man en Azael;

31 en Davids dienaren hadden van Benjamin, van Abners mannen, driehonderd zestig man verslagen.

32 Zij namen Azael op en begroeven hem in het graf van zijn vader te Bethlehem. Den gansen nacht trokken Joab en zijn mannen door en waren toen het licht werd te Hebron.