Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Samuel 6

1 Wederom verzamelde David alle uitgelezenen in Israel, dertigduizend man.

2 Toen maakte David zich op en trok met al het volk dat bij hem was naar Baal-Juda, om van daar de ark Gods te halen, waarover de naam van den Heer der heirscharen, die op de cherubs troont, is uitgeroepen.

3 Zij vervoerden de ark van God op een nieuwen wagen

4 en haalden haar uit het huis van Abinadab, dat op den heuvel lag, terwijl de zonen van Abinadab, Uzza en Achjo, den wagen geleidden. Uzza ging naast de ark Gods, zijn broeder voor haar uit.

5 David en het ganse huis Israel maakten met alle kracht feestgedruis, voor den Heer uit, met liederen en met citers, harpen, tamboerijnen, bekkens en cimbalen.

6 Maar toen zij aan den dorschvloer van Nachon gekomen waren, stak Uzza de hand naar de ark Gods uit en hield haar vast; want de runderen gleden uit.

7 Toen ontstak de Heer in toorn tegen Uzza, en God sloeg hem daar, omdat hij zijn hand naar de ark had uitgestoken. Zo stierf hij aldaar voor Gods aangezicht.

8 En David, ontroerd omdat de Heer zo geweldig tegen Uzza was losgebroken, noemde die plaats Peres-Uzza; zoals zij heet tot op dezen dag.

9 En David werd te dien dage bevreesd voor den Heer en zeide: Hoe zou 's Heeren ark tot mij kunnen komen!

10 Daarom wilde hij de ark des Heeren niet bij zich in de Davidstad haar intrek doen nemen, maar liet haar inkeren in het huis van Obed-Edom, den Gattiet.

11 In het huis van Obed-Edom, den Gattiet, bleef 's Heeren ark drie maanden; en de Heer zegende Obed-Edom met zijn ganse huis.

12 Toen nu aan koning David werd meegedeeld dat de Heer het huis van Obed-Edom en alwat hem toebehoorde gezegend had om de ark Gods, ging David heen en voerde met vreugdebetoon de ark Gods uit het huis van Obed-Edom op naar de Davidstad.

13 Als de dragers van 's Heeren ark zes schreden voortgetreden waren, offerde hij een stier en een mestkalf.

14 En David, met een linnen schouderkleed omhangen, danste met alle macht voor den Heer uit.

15 Zo voerden David en het ganse huis Israel de ark des Heeren met gejubel en bazuingeschal op.

16 Toen de ark des Heeren de Davidstad binnenkwam, keek Michal, Sauls dochter, uit het venster, en ziende hoe koning David huppelde en danste voor den Heer uit, kreeg zij een gevoel van minachting voor hem.

17 Men bracht dan de ark des Heeren de Davidstad binnen en zette haar op haar plaats, in de tent die David voor haar had opgeslagen. Daarna droeg David brand offers en dankoffers op aan den Heer,

18 en toen het opdragen van die brand offers en dankoffers afgelopen was, zegende David het volk met den naam van den Heer der heirscharen

19 en deelde aan al het volk, aan de gehele menigte der Israelieten, zo mannen als vrouwen, aan ieder een brood, een kruik wijn en een vruchtenkoek uit. Daarop ging al het volk huiswaarts.

20 Toen ook David terugkeerde om zijn huis te zegenen, ging Michal, Sauls dochter, hem tegemoet en zeide: Wat heeft zich de koning van Israel thans vorstelijk gedragen, door zich heden ten aanschouwen van de slavinnen zijner dienaren te ontbloten, zoals een danser zich ontbloot!

21 Maar David zeide tot Michal: Zo waar als de Heer leeft, die mij boven uw vader en zijn ganse huis heeft uitverkoren, om mij tot vorst over 's Heeren volk, over Israel, aan te stellen, voor den Heer uit wil ik dansen en vreugde hedrijven,

22 mij klein maken nog meer dan ditmaal en gering zijn in uw oog. En bij de slavinnen van welke gij spraakt, bij die zal ik mijn eer zoeken.

23 En Michal, Sauls dochter, bleef kinderloos tot den dag van haar dood toe.