Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Koningen 15

1 In het achttiende jaar der regering van Jerobeam, den zoon van Nebat, is Abia koning geworden over Juda;

2 drie jaar regeerde hij te Jeruzalem; zijn moeder heette Maacha, de dochter van Absalom.

3 Hij beging al de zonden die zijn vader voor hem gedaan had; hij hing den Heer, zijn god, niet onverdeeld aan, gelijk zijn vader David.

4 Doch ter wille van David heeft de Heer zijn god hem een lamp gegeven te Jeruzalem, door zijn zoon na hem aan te stellen en Jeruzalem in stand te houden;

5 omdat David zolang hij leefde gedaan had wat recht was in het oog des Heeren en niet was afgeweken van alwat hij hem geboden had.

6

7 Het overige nu der geschiedenis van Abia, en alwat hij heeft gedaan, is beschreven in het boek der kronieken van Juda's koningen. Er is oorlog gevoerd tussen Abia en Jerobeam.

8 En Abia ging ter ruste bij zijn vaderen men begroef hem in de Davidstad, en zijn zoon Aza werd koning in zijn plaats.

9 In het twintigste jaar der regering van Jerobeam over Israel werd Aza koning over Juda;

10 een en veertig jaar heeft hij geregeerd te Jeruzalem; zijn moeder heette Maacha, de dochter van Absalom.

11 Aza deed wat recht was in het oog des Heeren, gelijk zijn vader David:

12 hij deed de gewijden weg uit het land, en verwijderde de schandgoden die zijn vaderen gemaakt hadden.

13 Ook zette hij zijn moeder Maacha als koningin af, omdat zij een afschuwelijk voorwerp voor Asjera had gemaakt; Aza hieuw dat voorwerp om en verbrandde het in het dal Kidron.

14 Maar de hoogten werden niet afgeschaft; toch hing Aza zolang hij leefde den Heer onverdeeld aan.

15 Ook bracht hij de wijgeschenken zijns vaders en zijn eigene in het huis des Heeren: zilver, goud en allerlei voorwerpen.

16 Er is oorlog geweest tussen Aza en Baeza, den koning van Israel, zolang zij leefden.

17 Baeza, de koning van Israel, trok tegen Juda op en versterkte Rama, om niemand van Aza, den koning van Juda, te laten ingaan of uitgaan.

18 Toen nam Aza al het zilver en goud dat in de schatkamers van den tempel en in die van het paleis overgebleven was, en stelde het ter hand aan zijn dienaren, die hij zond tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hezjon, den koning van Aram, die te Damaskus woonde, met de boodschap:

19 Er is een verbond tussen mij en u, tussen mijn vader en den uwen. Hierbij zend ik u een geschenk, zilver en goud. Welaan, verbreek uw verbond met Baeza, den koning van Israel, opdat hij van mij aftrekke.

20 En Benhadad luisterde naar koning Aza, zond de legeroversten die hij had tegen de steden van Israel en overweldigde Ijjon, Dan, Abel-beth-Maacha en geheel Kinneroth, met het ganse land van Naftali.

21 Toen Baeza dit hoorde, hield hij op met Rama te versterken, en bleef te Tirsa.

22 Nu riep koning Aza gans Juda op; niemand was vrijgesteld; en zij namen de stenen en balken van Rama welke Baeza had gebruikt weg, en koning Aza versterkte daarmede Geba in Benjamin en Mispa.

23 Al het overige nu der geschiedenis van Aza, al zijn dappere daden, alwat hij heeft gedaan, en welke steden hij heeft versterkt, is beschreven in het boek der kronieken van Juda's koningen. Doch op zijn ouden dag had hij een ziekte aan zijn voeten.

24 Aza ging ter ruste bij zijn vaderen en werd bij zijn vaderen begraven in de Davidstad, en zijn zoon Josjafat werd koning in zijn plaats.

25 Nadab, de zoon van Jerobeam, werd koning over Israel in het tweede jaar? der regering van Aza over Juda en heeft twee jaar over Israel geregeerd.

26 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren en wandelde op den weg zijns vaders en in de zonde welke deze Israel had doen bedrijven.

27 Baeza, de zoon van Ahia, van het huis Issachar, maakte een samenzwering tegen hem en versloeg hem bij Gibbethon, een stad der Filistijnen, terwijl Nadab en gans Israel Gibbethon insloten;

28 Baeza doodde hem in het derde jaar der regering van Aza over Juda en werd koning in zijn plaats.

29 Zodra hij koning was, versloeg hij het ganse huis van Jerobeam en liet van Jerobeam niets over dat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord dat de Heer door zijn dienaar Ahia van Sjilo gesproken had;

30 wegens de zonde die Jerobeam had bedreven en Israel had doen bedrijven, toen hij den Heer, Israels god, tergde.

31 Het overige nu der geschiedenis van Nadab; en alwat hij heeft gedaan, is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

32

33 In het derde jaar der regering van Aza over Juda werd Baeza, de zoon van Ahia, koning over Israel te Tirsa, en hij regeerde vier en twintig jaar.

34 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren en wandelde op den weg van Jerobeam en in de zonde welke deze Israel had doen bedrijven.