Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Koningen 13

1 In het drie en twintigste jaar der regering van Joas, den zoon van Ahazja, over Juda werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israel te Samarie, en hij regeerde zeventien jaar.

2 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren en volgde de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven; hij week daarvan niet af.

3 Daarom ontstak de toorn des Heeren tegen Israel; zodat hij het voortdurend gaf in de hand van Hazael, den koning van Aram, en van Benhadad, den zoon van Hazael.

4 Maar Joahaz vermurwde den Heer; en de Heer verhoorde hem; want hij had Israels verdrukking gezien, dat de koning van Aram het verdrukt had.

5 Daarom gaf de Heer aan Israel een redder, die het van onder de hand van Aram deed uitgaan; zodat de Israelieten in hun tenten woonden als gisteren en eergisteren.

6 Nochtans weken zij niet af van de zonde die het huis van Jerobeam Israel had doen bedrijven; daarin wandelden zij. Ook bleef de gewijde boomstam te Samarie staan.

7 Want hij liet aan Joahaz geen volk over dan vijftig ruiters tien strijdwagens en tienduizend voetknechten; want de koning van Aram richtte hen te gronde en stampte hen fijn als stof.

8 Het overige nu der geschiedenis van Joahaz alwat hij gedaan heeft en zijn dapperheid is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

9 En Joahaz ging ter ruste bij zijn vaderen, en men begroef hem te Samarie; en zijn zoon Joas werd koning in zijn plaats.

10 In het zeven en dertigste jaar der regering van Joas over Juda werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israel te Samarie, en hij regeerde zestien jaar.

11 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren: hij week niet af van de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven; daarin wandelde hij.

12 Het overige nu der geschiedenis van Joas, alwat hij heeft gedaan en zijn dappere daden, hoe hij met Amasja, den koning van Juda, heeft gestreden, is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

13 En Joas ging ter ruste bij zijn vaderen; en Jerobeam zette zich op zijn troon; en Joas werd te Samarie bij de koningen van Israel begraven.

14 Eliza nu was krank aan de ziekte waaraan hij zou sterven; en Joas, de koning van Israel, kwam tot hem af, weende bij hem en zeide: Mijn vader, mijn vader, Israels strijdwagens en ruiterij!

15 Eliza zeide tot hem: Neem boog en pijlen. Hij nam boog en pijlen.

16 Nu zeide hij tot den koning van Israel: Leg uw hand op den boog. Zo deed hij; waarna Eliza zijn hand op die des konings legde

17 en zeide: Open het venster naar het oosten. Toen hij het geopend had, zeide Eliza: Schiet. Hij schoot. Eliza zeide: Een pijl der overwinning van den Heer! Een pijl der overwinning op Aram! Gij zult Aram bij Afek verslaan.

18 Vervolgens zeide hij: Neem de pijlen. Hij nam ze. Nu zeide hij tot den koning van Israel: Sla tegen den grond. Hij sloeg driemaal, en hield toen op.

19 Toen werd de godsman op hem verstoord en zeide: Och, hadt gij vijf maal of zesmaal geslagen! Dan zoudt gij de Arameers gans en al hebben verslagen; nu zult gij hen slechts driemaal slaan.

20 Eliza stierf en werd begraven. Eens kwamen Moabietische benden in het land;

21 en terwijl enige mensen bezig waren een man te begraven, daar zagen zij de bende! Daarom wierpen zij den man in het graf van Eliza en gingen heen. Maar toen de man aan het gebeente van Eliza raakte, herleefde hij en stond op zijn voeten.

22 Hazael, de koning van Aram, heeft Israel al den tijd van Joahaz verdrukt.

23 Maar de Heer kreeg deernis met hen, erbarmde zich hunner en wendde zich tot hen, ter wille van zijn verbond met Abraham, Izaak en Jakob; hij wilde hen niet verderven en verwierp hen vooralsnog niet van voor zijn aangezicht.

24 Toen Hazael, de koning van Aram, gestorven was, werd zijn zoon Benhadad koning in zijn plaats.

25 En Joas, de zoon van Joahaz, ontnam aan Benhadad, den zoon van Hazael, de steden welke zijn vader in den oorlog aan Joahaz had ontnomen. Joas heeft hem driemaal verslagen en de steden van Israel heroverd.