Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Koningen 14

1 In het tweede jaar der regering van Joas, den zoon van Joahaz, over Israel werd Amasja, de zoon van Joas, den koning van Juda, koning;

2 vijf en twintig jaar was hij oud toen hij koning werd, en hij regeerde negen en twintig jaar te Jeruzalem; zijn moeder heette Joaddan, uit Jeruzalem.

3 Hij deed wat recht was in het oog des Heeren, hoewel niet gelijk zijn vader David; juist zo als zijn vader Joas gedaan had deed hij.

4 Slechts werden de hoogten niet afgeschaft: nog offerde en rookte het volk op de hoogten.

5 Zodra hij het koningsschap stevig in de hand had, doodde hij zijn dienaren die den koning, zijn vader, hadden omgebracht.

6 Maar de kinderen der moordenaars bracht hij niet ter dood; overeenkomstig hetgeen geschreven is in het boek der wet van Mozes, waarin de Heer geboden heeft: De vaders zullen niet worden ter dood gebracht om de kinderen, noch de kinderen om de vaders; maar ieder zal wegens zijn eigen zonde sterven.

7 Hij heeft de Edomieten in het Zoutdal verslagen, tienduizend man, en Sela gewapenderhand vermeesterd, dat hij Jokteel noemde, zoals het heet tot op dezen dag.

8 Toen zond Amasja boden aan Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende: Laten wij elkander eens onder de ogen zien!

9 Maar Joas, de koning van Israel, zond Amasja, den koning van Juda, dit bescheid: De distel op den Libanon zond den ceder op den Libanon de boodschap: Geef uw dochter aan mijn zoon tot vrouw. Maar het wild gedierte op den Libanon liep er overheen en vertrapte de distel.

10 Gij hebt de Edomieten duchtig verslagen en wordt nu overmoedig; geniet uw roem en blijf te huis; waarom zoudt gij uw ongeluk opzoeken en ten val komen, en Juda met u?

11 Maar Amasja luisterde niet. Toen trok Joas, de koning van Israel, op, en zagen hij en Amasja, de koning van Juda, bij Beth-sjemes in Juda elkander onder de ogen.

12 En Juda leed tegen Israel de nederlaag, zodat zij vluchtten, ieder naar zijn tent.

13 Ook nam Joas, de koning van Israel Amasja, den zoon van Joas, den koning van Juda, bij Beth-sjemes gevangen, trok Jeruzalem binnen, brak een stuk van vierhonderd el uit den muur van Jeruzalem, van de Efraimspoort tot de Hoekpoort,

14 nam al het goud en zilver en al de vaten die in het huis des Heeren en in de schatkamers van het paleis gevonden werden, benevens de gijzelaars, en keerde naar Samarie terug.

15 Het overige nu der geschiedenis van Joas wat hij heeft gedaan en zijn dapperheid hoe hij met Amasja, den koning van Juda, gestreden heeft, is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

16 En Joas ging ter ruste bij zijn vaderen en werd te Samarie bij de koningen van Israel begraven; en zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn plaats.

17 Amasja, de zoon van Joas, den koning van Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel, nog vijftien jaar.

18 Het overige nu der geschiedenis van Amasja en alwat hij heeft gedaan is beschreven in het boek der kronieken van Juda's koningen.

19 Toen men te Jeruzalem een samenzwering tegen hem maakte, vluchtte hij naar Lachis; maar men zond naar Lachis, hem achterna, doodde hem aldaar

20 en vervoerde hem op een wagen naar Jeruzalem, waar hij in de Davidstad bij zijn vaderen begraven werd.

21 Daarop nam het ganse volk van Juda Azarja nu zestien jaar oud, en maakte hem tot koning in de plaats van zijn vader Amasja.

22 Hij heeft Elath versterkt en weder aan Juda gebracht, nadat de koning bij zijn vaderen was ter ruste gegaan.

23 In het vijftiende jaar der regering van Amasja, den zoon van Joas, over Juda werd Jerobeam, de zoon van Joas, den koning van Israel, koning te Samarie, en hij regeerde een en veertig jaar.

24 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren: hij week niet af van de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven.

25 Hij heeft het grondgebied van Israel heroverd, van den weg naar Hamath tot aan de zee der vlakte, overeenkomstig het woord dat de Heer, Israels god, door zijn dienaar, den profeet Jona, den zoon van Amittai, uit Gath-hefer, gesproken had.

26 Want de Heer had gezien dat de ellende van Israel zeer bitter was, dat het met den onmondige en den mondige gedaan was en Israel geen helper had.

27 Daar nu de Heer niet had besloten Israels naam van onder den hemel uit te wissen, redde hij het door Jerobeam, den zoon van Joas.

28 Het overige nu der geschiedenis van Jerobeam alwat hij heeft gedaan en zijn dapperheid, hoe hij heeft gestreden en hoe hij Damaskus en Hamath voor Israel heroverd heeft, is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

29 En Jerobeam ging ter ruste bij zijn vaderen en werd te Samarie bij de koningen van Israel begraven; en zijn zoon Zacharja werd koning in zijn plaats.