Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Koningen 15

1 In het zeven en twintigste jaar der regering van jerobeam over Israel werd Azarja, de zoon van Amasja, den koning van Juda, koning;

2 zestien jaar was hij oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaar te Jeruzalem; zijn moeder heette Jecholja, uit Jeruzalem.

3 Hij deed wat recht was in het oog des Heeren, geheel zoals zijn vader Amasja had gedaan.

4 Slechts werden de hoogten niet afgeschaft: nog offerde en rookte het volk op de hoogten.

5 De Heer nu sloeg den koning, zodat hij melaats werd, tot zijn sterfdag toe. Daarom verbleef hij in zijn huis, afgezonderd, terwijl Jotham, 's konings zoon, als hofmaarschalk, het volk des lands bestuurde.

6 Het overige nu der geschiedenis van Azarja en alwat hij heeft gedaan is beschreven in het boek der kronieken van Juda's koningen.

7 En Azarja ging ter ruste bij zijn vaderen, en men begroef hem bij zijn vaderen in de Davidstad; en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.

8 In het acht en dertigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Zacharja, de zoon van Jerobeam, koning over Israel, te Samarie, en hij regeerde zes maanden.

9 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren, zoals zijn vaderen gedaan hadden: hij week niet af van de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven.

10 En Sjallum, de zoon van Jabes, maakte een samenzwering tegen hem, versloeg hem in Jibleam doodde hem en werd koning in zijn plaats.

11 Het overige nu der geschiedenis van Zacharja is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

12 Dit was het woord door den Heer tot Jehu gesproken: Uw zonen zullen tot in het vierde geslacht op den troon van Israel zitten. Alzo is het geschied.

13 Sjallum, de zoon van Jabes, werd koning in het negen en dertigste jaar der regering van Azarja over Juda, en regeerde een volle maand te Samarie.

14 Daarna trok Menahem, de zoon van Gadi, van Tirsa op, kwam te Samarie, sloeg aldaar Sjallum, den zoon van Jabes, doodde hem en werd koning in zijn plaats.

15 Het overige nu der geschiedenis van Sjallum, en de samenzwering welke hij gemaakt heeft, is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

16 Toen sloeg Menahem Tifsah met alwat daarin was en de onderhoorigheden, omdat het voor hem de poort niet ontsloten had; de zwangere vrouwen deed hij openrijten.

17 In het negen en dertigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israel, te Samarie, en hij regeerde tien jaar.

18 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren: hij week niet af van de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven.

19 In zijn dagen overviel Pul, de koning van Assyrie, het land. En Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilver, opdat hij hem bijstond om het koningsschap stevig in zijn hand te krijgen;

20 Menahem hief dit geld van Israel: alle personen van vermogen moesten den koning van Assyrie ieder vijftig sikkel zilver geven. Toen keerde de koning van Assyrie terug en bleef daar niet in het land.

21 Het overige nu der geschiedenis van Menahem en alwat hij heeft gedaan is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

22 En Menahem ging ter ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Pekahja werd koning in zijn plaats.

23 In het vijftigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Pekahja, de zoon van Menahem, koning over Israel, te Samarie, en hij regeerde twee jaar.

24 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren: hij week niet af van de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven.

25 Zijn hopman Pekah, de zoon van Remalja, maakte een samenzwering tegen hem sloeg hem te Samarie in den burcht van het paleis, met Argob en Arje, terwijl hij vijftig man uit de Gileadieten bij zich had, doodde hem en werd koning in zijn plaats.

26 Het overige nu der geschiedenis van Pekahja en alwat hij heeft gedaan is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

27 In het twee en vijftigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Pekah de zoon van Remalja koning over Israel, te Samarie en hij regeerde twintig jaar.

28 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren: hij week niet af van de zonde die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israel had doen bedrijven.

29 In de dagen van Pekah, den koning van Israel, kwam Tiglath-Pilezer, de koning van Assyrie, veroverde Ijjon, Abel-beth-Maacha, Janoah, Kedes, Hasor, Gilead, Galilea, het ganse land Naftali, en voerde de inwoners gevankelijk naar Assyrie.

30 En Hozea, de zoon van Ela, maakte een samenzwering tegen Pekah, den zoon van Remalja, sloeg en doodde hem, en werd koning in zijn plaats.

31 Het overige nu der geschiedenis van Pekah en alwat hij gedaan heeft is beschreven in het boek der kronieken van Israels koningen.

32 In het tweede jaar der regering van Pekah, den zoon van Remalja, over Israel werd Jotham, de zoon van Azarja, den koning van Juda, koning.

33 Vijf en twintig jaar was hij oud toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem; zijn moeder heette Jerusja, de dochter van Sadok.

34 Hij deed wat recht was in het oog des Heeren; geheel zoals zijn vader Azarja gedaan had deed hij.

35 Slechts werden de hoogten niet afgeschaft: nog offerde en rookte het volk op de hoogten. Hij heeft de bovenpoort van den tempel gebouwd.

36 Het overige nu der geschiedenis van Jotham en alwat hij heeft gedaan is beschreven in het boek der kronieken van Juda's koningen.

37 In die dagen begon de Heer Resin, den koning van Aram, en Pekah, den zoon van Remalja, op Juda af te zenden.

38 En Jotham ging ter ruste bij zijn vaderen en werd in de Davidstad bij zijn vaderen begraven; en zijn zoon Ahaz werd koning in zijn plaats.