Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Kronieken 16

1 Men bracht dan de ark Gods binnen en zette haar in de tent die David voor haar had opgeslagen. Daarna bracht men brandoffers en dankoffers aan God;

2 en toen David met het opdragen van het brandoffer en de dankoffers gereed was, zegende hij het volk met den naam des Heeren

3 en deelde hij aan al de Israelieten, zo mannen als vrouwen, aan ieder een brood, een kruik wijn en een vruchtenkoek uit.

4 Toen stelde hij voor de ark des Heeren enige Levieten als dienaren aan om den Heer Israels god, te roemen, te loven en te prijzen:

5 Azaf, het hoofd, Zacharja, als tweede in rang, voorts Jaaziel, Sjemiramoth, Jehiel, Mattithja, Eliab, Benaja, Obed-Edom en Jeiel, met harpen en citers; terwijl Azaf met de cimbalen muziek maakte,

6 alsmede de priesters Benaja en Jahaziel met de eens voor altijd voorgeschreven trompetten, voor de ark des verbonds van God.

7 Op dien dag, toen voor het eerst, heeft David aan Azaf en zijn broeders opgedragen om het "Looft hem" aan te heffen ter ere van den Heer.

8 Looft den Heer, roept zijn naam aan, maakt onder de volkeren zijn daden bekend;

9 zingt hem ter eer, roemt hem met stem en snaren, gewaagt van al zijn wonderen;

10 roemt in zijn heiligen naam; verblijde zich het hart van hen die den Heer zoeken.

11 Vraagt naar den Heer en zijn kracht, zoekt te allen tijde zijn aangezicht.

12 Gedenkt de wonderen die hij heeft gedaan, zijn tekenen en de vonnissen zijns monds,

13 kroost van Israel, zijn dienaar, zonen van Jakob, zijn uitverkorenen!

14 Hij, de Heer, is onze God; zijn vonnissen zijn op de ganse aarde.

15 Hij gedenkt eeuwig zijn verbond, tot in het duizendste geslacht

16 hetgeen hij heeft verordend, het verbond met Abraham gesloten, zijn eed aan Izaak gedaan;

17 hij heeft dien aan Jakob voorgoed bevestigd, aan Israel als een eeuwig verbond,

18 zeggende: U geef ik het land Kanaan, als het u toegewezen erve--

19 toen zij nog gering in aantal waren, weinigen en als vreemden daarin toevend.

20 En toen zij trokken van volk tot volk, van het ene rijk naar een andere natie,

21 liet hij niemand toe hen te verdrukken, maar tuchtigde koningen om hunnentwil:

22 Tast mijn gezalfden niet aan, en doet mijn profeten geen kwaad!

23 Zingt allen, gij aardbewoners, den Heer ter eer, boodschapt zijn heil van zee tot zee;

24 vermeldt zijn eer onder de natien, onder alle volkeren zijn wonderen!

25 Want groot is de Heer en zeer te prijzen, geducht is hij boven alle goden;

26 want alle goden der volkeren zijn afgoden, en de Heer heeft den hemel gemaakt.

27 Majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht, macht en blijdschap in zijn woonplaats.

28 Geeft aan den Heer, gij geslachten der volkeren, geeft aan den Heer eer en macht;

29 geeft aan den Heer de eer zijns naams, draagt geschenken aan en komt voor zijn aangezicht; werpt u voor den Heer neder in heiligen feestdos.

30 Krimpt allen voor hem ineen, gij aardbewoners! Ook heeft hij de wereld vastgezet, onwankelbaar.

31 De hemel verblijde zich, de aarde zij verheugd; en men zegge onder de natien: De Heer is koning!

32 Buldere de zee en haar volheid; juiche het veld en alwat er op is!

33 Dan zullen de bomen des wouds jubelen voor den Heer; want hij komt om de aarde te richten.

34 Looft den Heer, want hij is goed; want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

35 Zegt: Red ons, God onzes heils! herzamel ons en verlos ons van de natien; opdat wij uw heiligen naam loven, en in uw glorie roemen.

36 Geloofd zij de Heer, Israels God, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En het ganse volk zeide: Amen! en Prijs den Heer!

37 En hij liet aldaar, voor de ark des verbonds van den Heer, Azaf en zijn broeders om altijd, elken dag naar zijn eis, voor de ark dienst te doen;

38 alsmede Obed-Edom, Hoza en hun broeders, acht en zestig man, als portiers;

39 maar den priester Sadok en de priesters, zijn broeders, voor den tabernakel des Heeren, op de hoogte te Gibeon,

40 om gestadig des morgens en des avonds brandoffers aan den Heer te brengen op het brandofferaltaar, en alles na te komen wat in 's Heeren wet geschreven staat, wat hij aan Israel geboden had;

41 en met hen Heman en Jeduthun en de overige uitgelezenen, die met name zijn opgegeven, om aan te heffen het Looft den Heer; want voor eeuwig is zijn goedertierenheid!

42 Zij hadden trompetten en cimbalen om muziek te maken, en andere instrumenten voor het gezang ter ere Gods; ook waren de zonen van Jeduthun aan de poort.

43 Daarop ging het ganse volk elk naar zijn huis en ging David heen om zijn huis te zegenen.