Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Kronieken 19

1 Nadezen stierf Nahas, de koning der Ammonieten, en werd zijn zoon Hanun koning in zijn plaats.

2 Toen zeide David: Ik wil gunst betonen aan Hanun, den zoon van Nanas; want zijn vader heeft gunst betoond aan mij. Daarom zond David boden tot rouwbeklag wegens zijn vader.

3 Maar toen Davids dienaren in het land der Ammonieten bij Hanun tot rouwbeklag waren gekomen, zeiden de vorsten der Ammonieten tot Hanun: Meent gij dat David uit eerbied voor uw vader boden met rouwbeklag tot u gezonden heeft? Veeleer zijn zijn dienaren tot u gekomen om de stad op te nemen en het land te verspieden.

4 Hierop liet Hanun de dienaren van David vatten, schoor hen, sneed hun de klederen halverwege af, tot het kruis, en zond hen weg.

5 Zo gingen zij heen. Toen men nu David aangaande die mannen bericht bracht, zond de koning hun boden tegemoet--want die mannen waren zeer geschandvlekt--en liet hun zeggen: Blijft te Jericho totdat u de baard weder aangroeit, en keert dan terug.

6 Toen nu de Ammonieten inzagen dat zij zich bij David in een kwaden reuk hadden gebracht, zonden Hanun en de Ammonieten duizend talenten zilver om wagens en ruiters van Stroomland-Aram, van Maachietisch Aram en van Soba te huren.

7 Zij huurden twee en dertig duizend wagens, benevens den koning van Maacha en zijn volk. Dezen kwamen en legerden zich voor Medeba; terwijl de Ammonieten zich uit hun steden verzameld hadden en ten strijde kwamen.

8 Toen David dit hoorde, zond hij Joab met het gehele leger der helden.

9 Daarop trokken de Ammonieten uit en stelden zich voor de stad in slagorde; terwijl de koningen die gekomen waren zich afzonderlijk op het veld opgesteld hadden.

10 Joab, ziende dat hij een vijandelijk leger voor zich en achter zich had, koos een deel van Israels strijdmacht uit, dat hij tegenover de Arameers in slagorde stelde;

11 terwijl hij het overige volk plaatste onder de bevelen van zijn broeder Abisjai, die het in slagorde stelde tegenover de Ammonieten.

12 En hij zeide: Indien de Arameers mij te sterk worden, moet gij mij te hulp komen; en indien de Ammonieten u te sterk worden, zal ik u helpen.

13 Wees kloek en laten wij ons kloek houden voor ons volk en de steden van onzen god. En de Heer zal doen wat goed in zijn oog is.

14 Toen nu Joab met het volk dat bij hem was tegen de Arameers ten strijde aanrukte, sloegen zij voor hem op de vlucht;

15 en de Ammonieten, ziende dat de Arameers op de vlucht waren gegaan, vluchtten op hun beurt voor zijn broeder Abisjai en trokken zich terug in de stad. En Joab ging naar Jeruzalem.

16 De Arameers, ziende dat zij voor Israel de nederlaag hadden geleden, zonden boden en deden de Arameers van de overzijde der rivier uitrukken, onder aanvoering van Sjofach, Hadarezers legerhoofd.

17 Men berichtte dit aan David, die hierop gans Israel verzamelde, den Jordaan overtrok en hen overviel. David stelde zijn slagorde tegen de Arameers op, en zij streden met hem.

18 De Arameers gingen voor Israel op de vlucht, en David doodde van hen zevenduizend wagenstrijders en veertigduizend man voetvolk; ook het legerhoofd Sjofach doodde hij.

19 Toen nu Hadarezers vazallen zagen dat zij in den strijd met Israel de nederlaag hadden geleden, maakten zij vrede met David en werden hem onderdanig. En de Arameers wilden den Ammonieten niet weder te hulp komen.