Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Kronieken 23

1 Toen nu David oud en zat van dagen was geworden, maakte hij zijn zoon Salomo tot koning over Israel.

2 Hij verzamelde al de vorsten van Israel, alsmede de priesters en de Levieten.

3 De Levieten van dertig jaar af en daarboven werden geteld; hun aantal, hoofd voor hoofd geteld, bedroeg acht en dertig duizend man.

4 Van dezen zullen vier en twintig duizend belast zijn met het werk in het huis des Heeren, zesduizend zullen ambtlieden en rechters,

5 vierduizend portiers zijn, en vierduizend zullen den Heer prijzen met de instrumenten die ik daartoe gemaakt heb.

6 En David deelde hen in afdelingen in naar de zonen van Levi, Gersjon, Kehath en Merari.

7 Van de Gersjonieten: Laedan en Sjimei.

8 De zonen van Laedan: Jehiel, het hoofd, Zetham en Joel, drie;

9 de zonen van Sjimei: Sjelomith, Haziel en Haran, drie; dit waren de familiehoofden van Laedan.

10 De zonen van Sjimei: Jahath, Ziza, Jeus en Beria; dit waren de zonen van Sjimei, vier.

11 Jahath was het hoofd, Ziza de tweede; Jeus nu en Beria hadden niet veel kinderen en stonden als een familie voor een deel van het werk.

12 De zonen van Kehath: Amram, Jishar, Hebron en Uzziel, vier.

13 De zonen van Amram: Aaron en Mozes. Aaron nu werd afgezonderd om als hoogheilig gewijd te worden, hijzelf en zijn zonen, voor altijd, om offers voor den Heer te ontsteken, hem te dienen en met zijn naam te zegenen, voor altijd;

14 maar de zonen van Mozes, den man Gods, werden tot den stam der Levieten gerekend.

15 De zonen van Mozes: Gersjom en Eliezer.

16 De zonen van Gersjom: Sjebuel, het hoofd;

17 de zoon van Eliezer was: Rehabja, het hoofd; Eliezer had geen andere zonen, maar de zonen van Rehabja waren zeer talrijk.

18 De zonen van Jishar: Sjelomith, het hoofd.

19 De zonen van Hebron: Jeria, het hoofd, Amarja, de tweede, Jahaziel, de derde, Jekameam, de vierde.

20 De zonen van Uzziel: Gicha, het hoofd, en Issjia, de tweede.

21 De zonen van Merari: Mahli en Musji. De zonen van Mahli: Eleazar en Kis.

22 En Eleazar liet bij zijn dood geen zonen, alleen dochters na, en de zonen van Kis, haar broeders, huwden ze.

23 De zonen van Musji: Mahli, Eder en Jerimoth drie.

24 Dit waren de zonen van Levi naar hun familien, de familiehoofden naar hun gemonsterden, met name hoofd voor hoofd geteld, die het werk deden voor den dienst in des Heeren huis, van twintig jaar af en daarboven.

25 Want David zeide: De Heer, Israels god, heeft aan zijn volk rust verschaft en woont voor altijd te Jeruzalem;

26 dus hebben voortaan de Levieten den tabernakel en al de voorwerpen die voor den dienst daarin nodig zijn niet meer te dragen--

27 volgens de laatste schikkingen toch van David bestond het aantal Levieten uit die van twintig jaar en daarboven--

28 maar is hun plaats naast de zonen van Aaron voor den dienst in het huis des Heeren: zij zijn belast met het toezicht op de voorhoven, de vertrekken, de reiniging van alle heilige dingen en de dienstverrichting in het godshuis

29 en met de zorg voor het stapelbrood, de bloem voor het meeloffer, de ongezuurde vladen, het bakwerk in de pan, de mengsels en alle inhouds maten en lengtematen;

30 zij moeten elken morgen, en desgelijks des avonds, gereedstaan om het "Looft en prijst hem" aan te heffen ter ere van den Heer,

31 zorgen voor al wat behoort tot het brengen van brandoffers aan den Heer op de sabbatten, de nieuwemanen en de feesttijden, zovele naar het daaromtrent verordende geregeld voor den Heer gebracht moeten worden.

32 Zo hebben zij hun plichten ten aanzien van de tent der samenkomst, van het heiligdom en van de zonen van Aaron, hun broeders, voor den dienst van des Heeren huis, waar te nemen.