Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Kronieken 6

1 De zonen van Levi: Gersjon, Kehath en Merari.

2 De zonen van Kehath: Amram, Jishar, Hebron en Uzziel.

3 De zonen van Amram: Aaron, Mozes en Mirjam. De zonen van Aaron: Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.

4 Eleazar verwekte Pinehas; Pinehas verwekte Abisjua;

5 Abisjua verwekte Bukki; Bukki verwekte Uzzi;

6 Uzzi verwekte Zerahja; Zerahja verwekte Merajoth;

7 Merajoth verwekte Amarja; Amarja verwekte Ahitub;

8 Ahitub verwekte Sadok; Sadok verwekte Ahimaas;

9 Ahimaas verwekte Azarja; (06-10b) deze is het die het priesterambt in den tempel welken Salomo te Jeruzalem gebouwd heeft bekleed heeft. (06-9b) En Azarja verwekte Johanan;

10 Johanan verwekte Azarja,

11 en Azarja verwekte Amarja; Amarja verwekte Ahitub;

12 Ahitub verwekte Sadok; Sadok verwekte Sjallum;

13 Sjallum verwekte Hilkia; Hilkia verwekte Azarja;

14 Azarja verwekte Seraja; Seraja verwekte Josadak,

15 en Josadak is heengegaan toen de Heer Juda en Jeruzalem door Nebukadnesar gevankelijk wegvoerde.

16 De zonen van Levi: Gersjon, Kehath en Merari.

17 Dit zijn de namen der zonen van Gersjon: Libni en Sjimei.

18 De zonen van Kehath: Amram, Jishar Hebron en Uzziel.

19 De zonen van Merari: Mahli en Musji. Dit zijn de geslachten der Levieten naar hun vaderen.

20 Van Gersjon: zijn zoon was Libni, zijn zoon was Jahath, zijn zoon was Zimma,

21 zijn zoon was Joah, zijn zoon was Iddo, zijn zoon was Zerah, zijn zoon was Jeathrai.

22 De zonen van Kehath: zijn zoon was Amminadab, zijn zoon was Korah, zijn zoon was Assir,

23 zijn zoon was Elkana, zijn zoon was Ebjazaf, zijn zoon was Assir,

24 zijn zoon was Tahath, zijn zoon was Uriel zijn zoon was Uzzia en zijn zoon was Saul;

25 de zonen van Elkana: zijn zoon was Amazai, zijn zoon was Ahimoth,

26 zijn zoon was Elkana, zijn zoon was Suf, zijn zoon was Nahath,

27 zijn zoon was Eliab zijn zoon was Jeroham, zijn zoon was Elkana, zijn zoon was Samuel;

28 de zonen van Samuel: Joel, de oudste, en Abia, de tweede.

29 De zonen van Merari: Mahi, zijn zoon was Libni, zijn zoon was Sjimei, zijn zoon was Uzza,

30 zijn zoon was Sjimea, zijn zoon was Haggia, zijn zoon was Azaja.

31 Dezen zijn het die David gesteld heeft over alwat het gezang in den tempel betreft, sedert de ark een rustplaats vond;

32 zij hadden den dienst van het gezang voor den tabernakel van de tent der samenkomst, totdat Salomo het huis des Heeren te Jeruzalem had gebouwd; zij namen hun ambt waar volgens de hun gegeven verordening.

33 Dezen dan zijn het die met hun zonen dat ambt waarnamen: van de Kehathieten de zanger Heman, de zoon van Joel, den zoon van Samuel,

34 den zoon van Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon van Eliel, den zoon van Toah,

35 den zoon van Suf, den zoon van Ekana, den zoon van Nahath, den zoon van Amazai,

36 den zoon van Elkana den zoon van Joel, den zoon van Azarja, den zoon van Sefanja,

37 den zoon van Tahath, den zoon van Assir, den zoon van Ebjazaf, den zoon van Korah

38 den zoon van Jishar, den zoon van Kehath, den zoon van Levi, den zoon van Israel.

39 En zijn broeder was Azaf, die aan zijn rechterhand stond: Azaf, de zoon van Berechja, den zoon van Sjimea,

40 den zoon van Michael, den zoon van Baazeja, den zoon van Malkia,

41 den zoon van Ethni, den zoon van Zerah den zoon van Adaja,

42 den zoon van Ethan, den zoon van Zimma den zoon van Sjimei,

43 den zoon van Jahath, den zoon van Gersjon, den zoon van Levi.

44 En hun broeders, de zonen van Merari, aan de linkerhand: Ethan, de zoon van Kisji, den zoon van Abdi, den zoon van Malluch,

45 den zoon van Hasjabja, den zoon van Amasja, den zoon van Hilkia,

46 den zoon van Amsi, den zoon van Bani, den zoon van Sjemer,

47 den zoon van Mahli, den zoon van Musji, den zoon van Merari, den zoon van Levi.

48 Hun broeders de Levieten waren geschonken voor alle dienstwerk aan den tabernakel van het huis Gods.

49 Maar Aaron en zijn zonen rookten op het brandofferaltaar en op het wierookaltaar, waren voor al het werk aan het allerheiligste en om verzoening te bewerken voor Israel, naar alwat Mozes, de dienstknecht Gods, bevolen had.

50 Dit zijn de zonen van Aaron: zijn zoon was Eleazar, zijn zoon was Pinehas, zijn zoon was Abisjua,

51 zijn zoon was Bukki, zijn zoon was Uzzi, zijn zoon was Zerahja,

52 zijn zoon was Merajoth zijn zoon was Amarja, zijn zoon was Ahitub,

53 zijn zoon was Sadok, zijn zoon was Ahimaas.

54 En dit waren hun woonplaatsen naar hun kampen op hun grondgebied: van Aarons zonen, het geslacht der Kehathieten;

55 hun gaf men, daar hun het lot was te beurt gevallen, Hebron, in het land Juda, met haar omliggenden weidegrond;

56 maar het akkerland van de stad, benevens haar gehuchten, had men aan Kaleb, den zoon van Jefunne gegeven;

57 aan de zonen van Aaron gaf men de vrijsteden Hebron, Libna met haar weidegrond, Jattir met haar weidegrond, Estemoa met haar weidegrond,

58 Holon met haar weidegrond, Debir met haar weidegrond,

59 Asjan met haar weidegrond, Jutta met haar weidegrond en Beth-sjemes met haar weidegrond;

60 en uit den stam Benjamin: Gibeon met haar weidegrond, Geba met haar weidegrond, Alemeth met haar weidegrond en Anathot met haar weidegrond. In het geheel hadden zij dertien steden met de weidegronden.

61 Van de overige Kehathieten, naar hun geslachten, door het lot: uit de stammen Efraim, Dan en half Manasse, tien steden.

62 Van de Gersjonieten, naar hun geslachten: uit de stammen Issachar, Azer, Naftali en Manasse in Bazan, dertien steden.

63 Van de Merarieten, naar hun geslachten, door het lot: uit de stammen Ruben, Gad en Zebulon, twaalf steden.

64 En de Israelieten gaven aan de Levieten de steden met haar weidegronden,

65 door het lot; zij gaven, uit de stammen der Judeers, der Simeonieten en der Benjaminieten, deze steden, die zij met name opnoemden.

66 Van de geslachten der Kehathieten; de steden van hun grondgebied waren, uit den stam Efraim:

67 men gaf hun de vrijsteden Sichem met haar weidegrond, op het gebergte van Efraim, Gezer met haar weidegrond,

68 Jokmeam met haar weidegrond en Beth-horon met haar weidegrond; en uit den stam Dan: Elteke met haar weidegrond, Gibbethon met haar weidegrond,

69 Ajjalon met haar weidegrond en Gath-rimmon met haar weidegrond;

70 en uit den halven stam Manasse: Taanach met haar weidegrond en Jibleam met haar weidegrond. Deze waren van de geslachten der overige Kehathieten.

71 Van de Gersjonieten, uit de geslachten van den halven stam Manasse: Golan, in Bazan, met haar weidegrond en Astaroth met haar weidegrond;

72 uit den stam Issachar: Kisjon met haar weidegrond, Dobrath met haar weidegrond,

73 Jarmuth met haar weidegrond en En-gannim met haar weidegrond;

74 uit den stam Azer: Misjeal met haar weidegrond, Abdon met haar weidegrond,

75 Helkath met haar weidegrond en Rehob met haar weidegrond;

76 uit den stam Naftali: Kedes, in Galilea, met haar weidegrond, Hammoth met haar weidegrond en Kartan met haar weidegrond.

77 Van de overige Merarieten, uit den stam Zebulon: Jokneam met haar weidegrond, Karta met haar weidegrond, Rimmon met haar weidegrond en Tabor met haar weidegrond;

78 aan de overzijde van den Jordaan bij Jericho ten oosten van den Jordaan, uit den stam Ruben: Beser, in de woestijn, met haar weidegrond, Jahas met haar weidegrond,

79 Kedemoth met haar weidegrond en Mefaath met haar weidegrond;

80 uit den stam Gad: Rama in Gilead met haar weidegrond,

81 Hesbon met haar weidegrond en Jaezer met haar weidegrond.