Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

1Kronieken 7

1 De zonen van Issachar: Tola, Pua, Jasjub en Sjimron, vier.

2 De zonen van Tola: Uzzi, Refaja, Jeriel, Jahmai, Jibsam en Samuel, hoofden van hun familien, van Tola, strijdbare helden; hun aantal, naar hun afstammelingen, bedroeg ten tijde van David twee en twintig duizend zeshonderd man.

3 De zonen van Uzzi: Jizrahja; de zonen van Jizrahja: Michael, Obadja, Joel en Jissjia, vijf, altemaal hoofden;

4 en bij hen, naar hun afstammelingen, naar hun familien, benden krijgsvolk, zes en dertig duizend man; want zij hadden veel vrouwen en kinderen.

5 Voorts hun broeders, van al de geslachten van Issachar, strijdbare helden; in het geheel wees hun geslachtsregister zeven en tachtig duizend man aan.

6 De zonen van Benjamin: Bela, Becher en Jediael, drie.

7 De zonen van Bela: Esbon, Uzzi, Uzziel, Jerimoth en Iri, vijf, familiehoofden, strijdbare helden; hun geslachtsregister wees twee en twintig duizend vier en dertig man aan.

8 De zonen van Becher: Zemira, Joas, Eliezer, Eljoenai, Omri, Jeremoth, Abia, Anathoth en Alemeth; deze allen waren zonen van Becher.

9 Hun geslachtsregister, naar hun afstammelingen van de hoofden hunner familien, strijdbare helden, wees twintigduizend tweehonderd man aan.

10 De zonen van Jediael: Bilhan; de zonen van Bilhan: Jeus, Benjamin, Ehud, Kenaana, Zethan, Tarsjis en Ahisjahar;

11 deze allen waren zonen van Jediael, familiehoofden, strijdbare helden; zeventienduizend tweehonderd man, dienstplichtigen ten oorlog.

12 Voorts de Sjuppieten en de Huppieten, zonen van Ir; Husjam, zoon van een ander.

13 De zonen van Naftali: Jahsiel, Guni, Jeser en Sjallum, zonen van Bilha.

14 De zonen van Manasse, die zijn Arameesche bijvrouw gebaard heeft: zij baarde Machir, den vader van Gilead; de naam van den tweeden zoon was Selofhad, en Selofhad had dochters.

15 En Machir nam een vrouw wier naam was Maacha, en zijn zuster heette Hammolecheth.

16 Maacha, de vrouw van Machir, baarde hem een zoon, dien zij Peres noemde; zijn broeder heette Sjeres.

17 Zijn zonen waren Ulam en Rekem; de zoon van Ulam: Bedan. Dit zijn de zonen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse.

18 Zijn zuster Hammolecheth baarde Ishod, Abiezer en Mahla.

19 De zonen van Sjemida waren: Ahjan, Sichem, Likhi en Aniam.

20 De zonen van Efraim: Sjuthelah, zijn zoon was Bered, zijn zoon was Tahath, zijn zoon was Eleada, zijn zoon was Tahath,

21 zijn zoon was Zabad, zijn zoon was Sjuthelah; voorts Ezer en Elead. Dezen werden gedood door de mannen van Gath, de inboorlingen des lands; want zij waren afgedaald om hun vee weg te nemen.

22 Hun vader Efraim bedreef geruimen tijd rouw, en zijn broeders kwamen om hem te troosten.

23 Daarna kwam hij tot zijn vrouw; deze werd zwanger en baarde een zoon, dien hij Beria noemde; want slecht was het met zijn huis gegaan.

24 Zijn dochter was Sjeera; zij bouwde Laag-Beth-horon en Hoog-Beth-horon en Uzzen-sjeera.

25 En zijn zoon was Refah, zijn zoon was Resjef, zijn zoon was Telah, zijn zoon was Tahan,

26 zijn zoon was Laedan, zijn zoon was Ammihud, zijn zoon was Elisjama,

27 zijn zoon was Nun, zijn zoon was Jozua.

28 Hun bezitting en hun woonplaatsen: Bethel met onderhoorigheden, voorts oostwaarts Naaran en westwaarts Gezer met onderhoorigheden, en Sichem met onderhoorigheden, tot Ajja met onderhoorigheden toe.

29 Onder de macht der Manassieten waren: Beth-sjean met onderhoorigheden, Taanach met onderhoorigheden, Megiddo met onderhoorigheden en Dor met onderhoorigheden. In deze steden woonden de zonen van Jozef, den zoon van Israel.

30 De zonen van Azer: Jimna, Jiswa, Jiswi, Beria en hun zuster Serah.

31 De zonen van Beria: Heber en Malkiel; deze was de vader van Birzaith.

32 Heber verwekte Jaflet, Sjomer, Hotham en hun zuster Sjua.

33 De zonen van Jaflet: Pazach, Bimhal en Aswath; dit waren de zonen van Jaflet;

34 de zonen van Sjomer: Ahi, Rohga, Hubba en Aram;

35 de zonen van zijn broeder Helem: Sofah, Jimna, Sjeles en Amal.

36 De zonen van Sofah: Suah, Harnefer, Sjual, Beri, Jimra,

37 Beser, Hod, Sjamma, Sjilsja, Jithran en Beera.

38 De zonen van Jether: Jefunne, Pispa en Ara.

39 De zonen van Ulla: Arah, Hanniel en Risja.

40 Deze allen waren zonen van Azer, familiehoofden, uitgelezenen, strijdbare helden, hoofden der vorsten; hun geslachtsregister had betrekking op den krijgsdienst. Hun aantal bedroeg zes en twintig duizend man.