Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 15

1 Azarja nu, de zoon van Oded--de geest van God was op hem--

2 ging uit Aza tegemoet en zeide tot hem: Hoort naar mij, Aza en gans Juda en Benjamin! De Heer is met u, wanneer gij met hem zijt, en indien gij naar hem vraagt, laat hij zich door u vinden; maar indien gij hem verlaat, verlaat hij u.

3 Menigwerf heeft Israel tijden beleefd dat het geen waren god, geen priester-leeraar en geen wet had,

4 maar keerde het, wanneer het benard werd, tot den Heer, Israels god, terug, en zocht het hem, dan liet hij zich door hen vinden.

5 In zulke tijden was er geen vrede voor hem die uit ging of inging, maar kwamen grote beroeringen over alle bewoners der landen;

6 dan botste volk tegen volk en stad tegen stad, omdat God hen in verwarring bracht door allerlei nood.

7 Gij dan, weest sterk, en dat uw handen niet slap hangen; want er is stellig loon voor uw arbeid.

8 Zodra Aza deze woorden en de profetie gehoord had, vatte hij moed, deed de gruwelen weg uit het ganse land van Juda en Benjamin, en uit al de steden die hij op het gebergte van Efraim had ingenomen, vernieuwde het altaar van den Heer dat voor 's Heeren voorportaal stond,

9 en verzamelde gans Juda en Benjamin, benevens hen die uit Efraim, Manasse en Simeon bij hen verkeerden; want uit Israel waren hem tal van lieden bijgevallen, toen zij zagen dat de Heer, zijn god, met hem was.

10 Zij nu verzamelden zich in de derde maand van het vijftiende jaar van Aza's regering te Jeruzalem,

11 offerden op dien dag aan den Heer van den buit dien zij hadden medegebracht zevenhonderd runderen en zevenduizend stuks kleinvee.

12 En zij gingen het verbond aan dat zij naar den Heer, den god hunner vaderen, met hart en ziel zouden vragen;

13 ieder die niet naar den Heer, den god van Israel, vroeg zou gedood worden, van den kleinste af tot den grootste toe, hetzij man of vrouw.

14 Toen deden zij met luider stem een eed aan den Heer, onder gejubel, trompet geschal en bazuingeschal.

15 En gans Juda verheugde zich over dien eed; want van ganser harte deden zij den eed en geheel vrijwillig zochten zij den Heer. Daarom liet de Heer zich door hen vinden en verschafte hij hun rust rondom.

16 Ook zette Aza Maacha, des konings moeder, als koningin af, omdat zij een afschuwelijk voorwerp voor Asjera gemaakt had; Aza hieuw dat voorwerp om, vergruisde het en verbrandde het in het dal Kidron.

17 Maar de hoogten werden in Israel niet afgeschaft; toch was Aza's hart zolang hij leefde onverdeeld.

18 Ook bracht hij de wijgeschenken van zijn vader en zijn eigene in het huis Gods, zilver, goud en allerlei voorwerpen.

19 En er is geen oorlog geweest tot het vijf en dertigste jaar van Aza's regering.