Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 21

1 En Josjafat ging ter ruste bij zijn vaderen en werd bij zijn vaderen begraven in de Davidstad; en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats.

2 Joram nu had broeders, zonen van Josjafat: Azarja, Jehiel, Zacharja, Azarjahu, Michael en Sjefatja; deze allen waren zonen van Josjafat, den koning van Israel.

3 Hun vader gaf hun veel geschenken in zilver, goud en kostbaarheden, alsmede vestingen in Juda; maar het koningsschap gaf hij aan Joram, want deze was de oudste.

4 Toen echter Joram het koningsschap zijns vaders aanvaard en zich versterkt had, doodde hij al zijn broeders met het zwaard, alsmede enige van Israels vorsten.

5 Twee en dertig jaar was Joram oud toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaar te Jeruzalem.

6 Hij bewandelde den weg der koningen van Israel, gelijk het huis van Achab gedaan heeft; want hij had de dochter van Achab tot vrouw; en hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren.

7 Doch de Heer wilde het huis van David niet verderven, wegens het verbond dat hij met David gesloten had; zoals hij beloofd had te allen tijde een lamp te geven hem en zijn zonen.

8 In zijn tijd vielen de Edomieten af van Juda en stelden zij een koning over zich aan.

9 Daarom trok Joram heen met zijn vorsten en al zijn strijdwagens; en toen hij zich in den nacht had opgemaakt, sloeg hij de Edomieten, die hem omsingeld hadden, benevens de oversten der strijdwagens.

10 Zo vielen de Edomieten af van onder Juda's hand, tot op dezen dag. Toen, in denzelfden tijd, is ook Libna van onder zijn hand afgevallen; want hij had den Heer, den god zijner vaderen, verlaten.

11 Ook maakte hij hoogten in de steden van Juda, deed de inwoners van Jeruzalem boeleren en dreef Juda op den verkeerden weg.

12 Deswege kwam een brief van den profeet Elia tot hem van dezen inhoud: Zo zegt de Heer, de god van uw vader David: Omdat gij niet bewandeld hebt de wegen van uw vader Josjafat en die van Aza, den koning van Juda,

13 maar den weg van Israels koningen; zodat gij Juda en de inwoners van Jeruzalem deedt boeleren naar het voorbeeld van Achabs huis, en ook uw broeders, uws vaders zonen, die beter waren dan gij, gedood hebt,

14 zie, daarom zal de Heer grote slagen toebrengen aan uw volk, uw zonen, uw vrouwen en uw ganse bezitting.

15 En gijzelf zult aan een kwaadaardige ziekte, aan een ingewandsziekte, lijden, totdat ten gevolge van die ziekte, na jaar en dag, de ingewanden er uit komen.

16 Toen wekte de Heer tegen Joram den geest op der Filistijnen en der Arabieren die naast de Ethiopiers wonen;

17 zij trokken op tegen Juda, vermeesterden het en voerden alles wat in het koninklijk paleis werd aangetroffen weg, alsmede zijn zonen en vrouwen; geen zoon hield hij over dan zijn jongsten, Ahazja.

18 En na dit alles trof de Heer hem in zijn ingewanden met een ongeneeslijke ziekte;

19 enigen tijd later, na een tijdsverloop van twee jaar, kwamen in zijn ziekte zijn ingewanden er uit en stierf hij onder hevige pijnen. Zijn volk brandde voor hem geen brand, zoals men voor zijn vaderen gedaan had.

20 Twee en dertig jaar was hij oud toen hij koning werd, en acht jaar heeft hij te Jeruzalem geregeerd. Hij ging heen zonder begeerd te zijn; men begroef hem in de Davidstad, maar niet in de graven der koningen.