Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 24

1 Zeven jaar was Joas oud toen hij koning werd, en veertig jaar regeerde hij te Jeruzalem; zijn moeder heette Sibja, uit Bersjeba.

2 Joas deed wat recht was in het oog des Heeren zolang de priester Jojada leefde.

3 En Jojada nam voor hem twee vrouwen, bij welke hij zonen en dochters verwekte.

4 Nadezen vatte Joas het plan op, het huis des Heeren te vernieuwen.

5 Hiertoe verzamelde hij de priesters en de Levieten en zeide tot hen: Gaat uit naar de steden van Juda en zamelt geld in bij gans Israel om, van jaar tot jaar, het huis uws Gods te herstellen, en maakt voortgang met de zaak. Maar de Levieten maakten er geen voortgang mede.

6 Toen ontbood de koning den hogepriester Jojada en zeide tot hem: Waarom hebt gij niet zorggedragen dat de Levieten de belasting van Mozes, den dienstknecht des Heeren, en van Israels gemeente voor de tent der getuigenis, van Juda en Jeruzalem inden?

7 Want de goddeloze Athalja en haar zonen hebben verwoestingen aangericht in het godshuis en ook al de heilige voorwerpen van des Heeren huis voor de baals gebruikt.

8 Op bevel des konings maakten zij toen een kist, zetten die buiten bij de poort van des Heeren huis

9 en lieten in Juda en Jeruzalem bekendmaken, dat men de belasting die Mozes, de dienstknecht Gods, in de woestijn aan Israel had opgelegd aan den Heer zou brengen.

10 En met vreugde brachten alle oversten en het ganse volk, tot den laatsten man toe, die op en wierpen ze in de kist.

11 Wanneer men nu de kist bracht bij de vanwege den koning met het toezicht belaste Levieten, en dezen zagen dat er veel geld in was, kwam de schrijver des konings met een beambte van den hogepriester om de kist te ledigen, haar op te nemen en weer op haar plaats te zetten. Zo deden zij dagelijks en verzamelden zij geld in overvloed.

12 Dit gaven de koning en Jojada aan de opzichters over den arbeid aan het huis des Heeren, en dezen huurden steenhouwers en timmerlieden om den tempel te vernieuwen, ook smeden en koperslagers om den tempel te herstellen.

13 De arbeiders deden hun werk, en het werk vorderde onder hun handen; zij bouwden het godshuis op naar den eis en brachten het in goeden staat.

14 Toen zij er mee gereedwaren, bracht men de rest van het geld aan den koning en aan Jojada; en hij liet daarvoor gereedschappen voor den tempel vervaardigen, gereedschappen voor den dienst en voor het offeren, lepels en gouden en zilveren voorwerpen. En men bracht voortdurend brandoffers in des Heeren huis, zolang Jojada leefde.

15 Maar Jojada werd oud, zat van dagen en stierf--hij was toen hij stierf honderd dertig jaar--

16 en men begroef hem in de Davidstad, bij de koningen want hij had goed gehandeld jegens Israel en jegens God en zijn huis.

17 En na Jojada's dood kwamen de vorsten van Juda en wierpen zich voor den koning neder. Toen luisterde de koning naar hen,

18 en zij keerden het huis van den Heer, den god hunner vaderen, den rug toe en dienden de Asjera's en de afgoden. Om deze hun schuld kwam gramschap over Juda en Jeruzalem.

19 Hij zond onder hen profeten om hen tot den Heer terug te brengen die hen waarschuwden; maar zij luisterden niet.

20 Toen bekleedde zich de geest van God met Zacharja, den zoon van den priester Jojada; hij ging voor het volk staan en zeide tot hen: Zo spreekt God: Waarom overtreedt gij 's Heeren geboden en wilt gij niet voorspoedig zijn? Want nu gij den Heer verlaten hebt, verlaat hij u.

21 Toen zwoeren zij tegen hem samen en stenigden hem, volgens het gebod des konings, in het voorhof van 's Heeren huis.

22 En koning Joas dacht niet aan de gunst welke zijn vader Jojada hem bewezen had en liet zijn zoon doden. Maar stervend sprak deze: De Heer zie het en wreke het!

23 En bij de wisseling van het jaar trok een Aramees leger tegen hem op; zij rukten Juda en Jeruzalem binnen, brachten alle volksoversten uit het volk om en zonden hun gansen buit aan den koning van Damaskus.

24 Want al kwam het Aramees heir met een gering aantal mannen, toch heeft de Heer een zeer talrijk heir aan hen overgeleverd, omdat zij den Heer, den god hunner vaderen, hadden verlaten. Ook aan Joas voltrokken zij een strafgegericht.

25 En toen zij van hem wegtrokken--want zij lieten hem in hevige pijnen achter--maakten zijn dienaren een samenzwering tegen hem, wegens het bloed van den zoon van den priester Jojada, en doodden hem op zijn bed; zo is hij gestorven. Men begroef hem in de Davidstad, maar niet in de graven der koningen.

26 Dit zijn de mannen die tegen hem hebben samengezworen: Zabad, de zoon van Sjimeath, de Ammonietische, en Jozabad, de zoon van Sjimrith, de Moabietische.

27 Over zijn zonen, de zwaarte van den hem opgelegden last en de grondvesting van het godshuis staat geschreven in de Verhandeling van het boek der koningen. Zijn zoon Amasja werd koning in zijn plaats.