Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 26

1 Hierop nam het ganse volk van Juda Uzzia, nu zestien jaar oud, en maakte hem tot koning in plaats van zijn vader Amasja.

2 Hij heeft Elath versterkt en weder aan Juda gebracht, nadat de koning bij zijn vaderen was ter ruste gegaan.

3 Zestien jaar was Uzzia oud toen hij koning werd, en twee en vijftig jaar regeerde hij te Jeruzalem; zijn moeder heette Jecholja, uit Jeruzalem.

4 Hij deed wat recht was in het oog des Heeren, geheel zoals zijn vader Amasja had gedaan.

5 Hij vroeg naar God zolang Zacharja, die inzicht had in de vreze Gods, leefde; en zolang hij naar den Heer vroeg gaf God hem voorspoed.

6 Hij trok uit en voerde krijg met de Filistijnen sloopte de muren van Gath, Jabne en Asdod en bouwde steden in het gebied van Asdod en onder de Filistijnen.

7 En God verleende hem hulp tegen de Filistijnen, tegen de Arabieren die te Gur-Baal woonden en tegen de Meunieten;

8 ook gaven de Ammonieten geschenken aan Uzzia. Zo verbreidde zich zijn roem tot Egypte toe; want hij betoonde zich krachtig in zeer hooge mate.

9 Voorts bouwde Uzzia torens te Jeruzalem aan de Hoekpoort, aan de Dalpoort en aan de Bocht, en bracht ze in staat van verdediging.

10 Ook bouwde hij torens in de woestijn en deed hij veel putten uithouwen; want hij had een groten veestapel in de Laagte en op de hoogvlakte, landbouwers en wijngaardeniers op de bergen en op den Karmel; want hij was een liefhebber van den landbouw.

11 En Uzzia had een heir dat krijgsdienst verrichtte, dat te velde trok in zoveel afdelingen als door den schrijver Jeiel en den ambtman Maazeja, onder het opzicht van Hananja, een van 's konings oversten, gemonsterd waren.

12 Het aantal familiehoofden der kloeke helden bedroeg in het geheel tweeduizend zeshonderd;

13 onder hun bevelen stond een heirmacht van driehonderd zeven duizend vijfhonderd krijgers, mannen in de volle kracht, om den koning tegen den vijand te helpen.

14 En Uzzia rustte hen, het ganse leger, uit met schilden, speren, helmen, kolders, bogen en slingersteenen.

15 Ook liet hij te Jeruzalem werktuigen, door een kunstenaar uitgevonden, vervaardigen om ze op de torens en de hoeken te plaatsen, ten einde pijlen en grote stenen te werpen. Zo werd zijn roem wijd verbreid; want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was geworden.

16 Maar toen hij sterk was geworden, werd hij overmoedig, zodat hij zich bezondigde; hij vergreep zich aan den Heer, zijn god, en trad des Heeren huis binnen om op het wierookaltaar wierook te ontsteken.

17 Doch de priester Azarja en tachtig priesters des Heeren met hem, kloeke mannen, volgden hem naar binnen,

18 gingen bij koning Uzzia staan en zeiden tot hem: Het komt u, Uzzia, niet toe, wierook voor den Heer te ontsteken, maar den priesters, Aarons zonen, die daartoe gewijd zijn. Verlaat het heiligdom; want gij hebt u vergrepen en zult daarvoor geen eer ontvangen van den Heere God.

19 Uzzia werd woedend. Maar toen hij, het wierookvat in de hand in woede tegen de priesters losbarstte, botte de melaatsheid op zijn voorhoofd uit, ten aanschouwen der priesters, in het huis des Heeren, bij het wierookaltaar.

20 De hogepriester Azarja en al de andere priesters wendden zich tot hem, en zie, hij was melaats op het voorhoofd! Verschrikt joegen zij hem weg, en hijzelf spoedde zich ook om weg te komen, omdat de Heer hem getroffen had.

21 En koning Uzzia is tot zijn sterfdag toe melaats gebleven en woonde als melaatse in het huis der afzondering; want hij was buiten den tempel gesloten; terwijl Jotham, zijn zoon, als hofmaarschalk, het volk des lands bestuurde.

22 Het overige nu der geschiedenis van Uzzia, zowel der vroegere als der latere, heeft de profeet Jezaja, de zoon van Amos, beschreven.

23 En Uzzia ging ter ruste bij zijn vaderen; men begroef hem bij zijn vaderen op den doodenakker der koningen; want, zeide men, hij was melaats. En zijn zoon Jotham werd in zijn plaats koning.