Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 33

1 Twaalf jaar was Manasse oud toen hij koning werd, en vijf en vijftig jaar regeerde hij te Jeruzalem.

2 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren, naar de afschuwelijke praktijken der volken die de Heer voor de Israelieten uit had verdreven.

3 Hij herbouwde de hoogten die zijn vader Hizkia had omvergeworpen, richtte altaren op voor de baals, maakte gewijde boomstammen, wierp zich voor het ganse heir des hemels neder en diende het.

4 Ook bouwde hij altaren in het huis des Heeren, waarvan de Heer had gezegd: Te Jeruzalem zal mijn naam zijn tot in eeuwigheid.

5 Hij bouwde altaren voor het ganse heir des hemels in de beide voorhoven van des Heeren huis.

6 Ook heeft hij zijn zonen door vuur overgegeven in het dal van den zoon van Hinnom, waarzeggerij, wichelarij en toverij gepleegd, bezweerders van onderaardsche geesten en van demonen aangesteld; hij heeft overvloedig gedaan wat kwaad was in het oog des Heeren om hem te tergen.

7 Het afgodsbeeld dat hij gemaakt had zette hij in het godshuis, waarvan God tot David en zijn zoon Salomo had gezegd: In dit huis en te Jeruzalem, dat ik uit alle stammen Israels heb uitverkoren, zal ik mijn naam tot in eeuwigheid stellen,

8 en nimmermeer zal ik Israels voet doen wijken van den grond dien ik hun vaderen toegewezen heb; indien zij slechts zorgen te doen alwat ik hun geboden heb, naar de ganse wet, de inzettingen en de verordeningen die door bemiddeling van Mozes gegeven zijn.

9 Zo deed Manasse Juda en de inwoners van Jeruzalem afdwalen, zodat zij meer kwaad deden dan de volken die de Heer voor de Israelieten uit had verdelgd.

10 Toen sprak de Heer tot Manasse en zijn volk, maar zij luisterden niet.

11 Daarom bracht de Heer over hen de legeroversten van den koning van Assyrie; zij grepen Manasse met haken, sloegen hem in ketenen en voerden hem naar Babel.

12 Maar toen men hem zo benard had, heeft hij den Heer zijn god, vermurwd: hij verootmoedigde zich diep voor den god zijner vaderen

13 en bad tot hem. En deze liet zich verbidden, verhoorde zijn smeking en bracht hem naar Jeruzalem tot zijn koningsschap terug. Zo wist Manasse dat de Heer God is.

14 Nadezen heeft hij een buitenmuur van de Davidstad gebouwd, ten westen van den Gihon, in het dal, tot aan den ingang van de Vischpoort, dien om den Ofel getrokken en zeer hoog gemaakt. Voorts legde hij legeroversten in alle versterkte steden van Juda.

15 Hij verwijderde de vreemde goden en het beeld uit des Heeren huis, ook al de altaren die hij op den tempelberg en in Jeruzalem had opgericht, en wierp ze buiten de stad.

16 Ook bouwde hij het altaar des Heeren weder op, bracht daarop dankoffers en lofoffers, en beval Juda den Heer, den God van Israel te dienen.

17 Intussen offerde het volk nog op de hoogten, maar alleen aan den Heer, hun god.

18 Het overige nu der geschiedenis van Manasse, zijn gebed tot zijn god en de woorden der zieners die in naam van den Heer, den god van Israel, tot hem gesproken hebben, dit staat in de Geschiedenis der koningen van Israel.

19 En zijn gebed, en hoe God zich door hem liet verbidden, en al zijn zonden en overtredingen, en op welke plaatsen hij hoogten gebouwd en de gewijde boomstammen en beelden opgericht heeft, voor zijn verootmoediging, dit is beschreven in de Geschiedenis der zieners.

20 Manasse ging ter ruste bij zijn vaderen, en men begroef hem in den tuin van zijn paleis; zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.

21 Twee en twintig jaar was Amon oud, toen hij koning werd, en twee jaar regeerde hij te Jeruzalem.

22 Hij deed wat kwaad was in het oog des Heeren evenals zijn vader Manasse had gedaan; aan alle beelden die zijn vader Manasse gemaakt had bracht Amon offers en diende ze.

23 Maar hij heeft zich niet voor den Heer verootmoedigd, zoals zijn vader Manasse zich verootmoedigd had; want deze Amon heeft grote schuld op zich geladen.

24 Zijn dienaren maakten een samenzwering tegen hem en doodden hem in zijn paleis;

25 waarop het volk des lands allen die de samenzwering tegen koning Amon gemaakt hadden versloeg en zijn zoon Jozia in zijn plaats koning maakte.