Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 5

1 Toen nu het gehele werk dat Salomo verrichtte aan het huis des Heeren gereed was, bracht hij de wijgeschenken van zijn vader David daarin en legde hij het zilver, het goud en de vaten in de schatkamers van het Godshuis.

2 Toen vergaderde Salomo de oudsten van Israel en al de stamhoofden de familievorsten der Israelieten, te Jeruzalem om de ark des verbonds van den Heer uit de Davidstad, dat is Sion, op te voeren.

3 Zo kwamen bij den koning samen alle mannen van Israel, op het feest, dat is de zevende maand.

4 Toen al de oudsten van Israel gekomen waren, namen de Levieten de ark op

5 en vervoerden de ark, benevens de tent der samenkomst en al de heilige voorwerpen die in de tent waren; de priesters en de Levieten voerden ze op.

6 Koning Salomo nu en de ganse gemeente van Israel die bij hem was saamgekomen gingen voor de ark uit, zoveel schapen en runderen offerend dat ze wegens hun menigte niet te tellen of te berekenen waren.

7 Hierop brachten de priesters de ark des verbonds van den Heer op haar plaats, in het koor des tempels, het allerheiligste, onder de vleugels der cherubs.

8 Die cherubs spreidden hun vleugels uit over de plaats van de ark, en de cherubs bedekten de ark en haar draagstokken van boven.

9 De draagstokken nu staken uit; zodat men in het heilige de uiteinden der stokken kon zien voor aan het koor; maar daarbuiten kon men ze niet zien. Zij zijn daar tot heden toe.

10 In de ark was niets dan de twee tafelen, die Mozes daarin neergelegd had op den Horeb, waar de Heer met de Israelieten een verbond had gesloten, toen zij uit Egypte uittrokken.

11 Toen de priesters uit het heilige gingen--want al de priesters die er waren hadden zich geheiligd, zonder rekening te houden met de afdelingen.

12 En de Levietische zangers, altemaal: Azaf, Heman en Jeduthun met hun zonen en broeders stonden, in fijn lijnwaad gekleed, met cimbalen, luiten en citers, ten oosten van het altaar, en nevens hen ongeveer honderd twintig priesters die op de trompetten bliezen.

13 Op eenmaal vingen de trompetters en de zangers eenstemmig aan den Heer te prijzen en den Heer te loven; en zodra men aanhief met de trompetten, de cimbalen en de andere muziekinstrumenten en met het "Looft den Heer, want hij is goed; want eeuwig duurt zijn goedertierenheid", werd het huis vervuld van een wolk, het huis des Heeren;

14 zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om hun dienstwerk te verrichten; want de heerlijkheid des Heeren vervulde het Godshuis.