Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

2Kronieken 9

1 De koningin van Sjeba nu hoorde de mare van Salomo, en kwam om hem door raadsels op de proef te stellen, te Jeruzalem, met een zeer machtig heir, en kamelen, beladen met reukwerk en goud in overvloed en edelgesteenten.

2 Bij Salomo gekomen, sprak zij met hem van alwat in haar hart was, en Salomo verklaarde haar den zin van al haar woorden: niets was voor Salomo verborgen, waarvan hij haar den zin niet verklaarde.

3 Toen nu de koningin van Sjeba de wijsheid van Salomo zag, alsmede het paleis, door hem gebouwd,

4 de spijzen op zijn dis, het zitten zijner dienaren, het staan zijner bedienden en hun kledij, zijn schenkers en hun kledij, en de brandoffers die hij offerde in het huis des Heeren, toen was zij geheel buiten zichzelve

5 en zeide zij tot den koning: Het is waarheid wat ik in mijn land had gehoord aangaande uw aangelegenheden en aangaande uw wijsheid;

6 maar ik heb geen geloof geslagen aan wat men zeide, totdat ik zelf gekomen ben en met eigen ogen gezien heb; en waarlijk, de helft van uw buitengewone wijsheid was mij niet aangezegd: gij hebt de mare die ik gehoord had nog overtroffen.

7 Gelukkig uw vrouwen en gelukkig uw dienaren hier, die gestadig voor u staan en uw wijsheid aanhoren!

8 Geloofd zij de Heer, uw god, die zoveel behagen in u heeft gehad dat hij u op zijn troon geplaatst heeft, als een koning van den Heer, uw god; dewijl uw god Israel liefheeft, om het tot in eeuwigheid in stand te houden, heeft hij u tot koning over hen aangesteld om recht en gerechtigheid te betrachten.

9 Zij schonk den koning honderd twintig talenten goud, reukwerk in groten overvloed en edelgesteenten; nooit is er zoveel reukwerk geweest als de koningin van Sjeba aan koning Salomo gaf.

10 Ook de knechten van Huram en die van Salomo, die goud uit Ofir haalden, brachten sandelhout en edelgesteenten mee.

11 Van het sandelhout vervaardigde de koning trappen voor het huis des Heeren en het koninklijk paleis, alsook citers en harpen voor de zangers; de gelijke daarvan waren nooit in het land van Juda gezien.

12 Koning Salomo nu gaf aan de koningin van Sjeba al haar begeren, wat zij maar vroeg, behalve alwat zij voor den koning had meegebracht. Daarna aanvaardde zij de terugreis en trok met haar dienaren weer naar haar land.

13 Het gewicht van het goud dat de jaarlijksche inkomst van Salomo was bedroeg zeshonderd zes en zestig talenten goud;

14 behalve hetgeen de kramers en de handelaars inbrachten, terwijl ook al de koningen van Arabie en de stadhouders des lands aan Salomo goud en zilver brachten.

15 En koning Salomo vervaardigde tweehonderd rondassen van geplet goud: zeshonderd sikkelen geplet goud ging op iedere rondas;

16 en driehonderd schilden van geplet goud: driehonderd sikkelen goud ging op ieder schild. En de koning plaatste ze in het huis van het Libanonwoud.

17 Voorts vervaardigde de koning een groten elpenbeenen troon, dien hij overtoog met zuiver goud.

18 Zes trappen had de troon, een voetbank in goud gevat en armen aan weerszijden van de zitting; terwijl twee leeuwen naast de armen

19 en twaalf leeuwen op de zes trappen aan weerszijden stonden; zo iets werd nooit gemaakt voor enig koninkrijk.

20 Het ganse drinkservies van koning Salomo was van goud, en al het vaatwerk van het Libanonwoud van gedegen goud; zilver werd in Salomo's dagen voor niets geacht.

21 Want de koning had schepen die op Tarsjis voeren met de knechten van Huram; eens in de drie jaar kwamen de Tarsjisvaarders aan, met een lading goud, zilver, elpenbeen, ebbenhout, apen en pauwen.

22 Alzo werd koning Salomo groter dan alle koningen der aarde in rijkdom en wijsheid,

23 en alle koningen der aarde zochten zijn aangezicht om te luisteren naar de wijsheid die God hem in zijn hart gegeven had.

24 Dan bracht ieder hunner zijn geschenk, zilveren en gouden voorwerpen, gewaden, wapentuig en reukwerk, paarden en muilezels, geregeld jaar op jaar.

25 Ook had Salomo vierduizend span paarden met wagens en twaalfduizend ruiters, die hij legde in de wagensteden en bij den koning te Jeruzalem.

26 Hij heerste over al de koningen van den Eufraat af tot het land der Filistijnen en tot de grens van Egypte.

27 De koning maakte het zilver te Jeruzalem als stenen, en het cederhout maakte hij als het moerbezienhout in de Laagte, zo overvloedig.

28 Men haalde voor Salomo paarden uit Egypte en uit alle landen.

29 Het overige nu der geschiedenis van Salomo, zowel der vroegere als der latere, is beschreven in de Geschiedenis van den profeet Nathan, in de Profetie van Ahia, den Sjiloniet, en in het Gezicht van den ziener Jeddo over Jerobeam, den zoon van Nebat.

30 Salomo regeerde te Jeruzalem over geheel Israel veertig jaar.

31 Daarna ging Salomo ter ruste bij zijn vaderen en men begroef hem in de stad van David, zijn vader; en zijn zoon Rehabeam werd koning in zijn plaats.