Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Nehemia 1

1 De geschiedenis van Nehemja, den zoon van Hachalja. In de maand Kislew van het twintigste jaar, toen ik in den burg Sjusjan was,

2 kwam Hanani, een mijner broeders, met enige mannen uit Juda. Toen ik hun vroeg naar de Judeers, de rest die van de gevankelijk weggevoerden was overgebleven, en naar Jeruzalem,

3 zeiden zij tot mij: De overgeblevenen, zij die van de gevankelijk weggevoerden daar in het landschap zijn overgebleven, verkeren in groten nood en smaad, terwijl de muur van Jeruzalem verwoest ligt en haar poorten verbrand zijn.

4 Zodra ik dit hoorde, zette ik mij wenend neer en bedreef rouw, dagen lang: ik vastte en bad tot den God des hemels

5 en zeide: Ach, Heer, God des hemels, grote en geduchte God, die het verbond en de goedertierenheid handhaaft voor hen die hem liefhebben en zijn geboden onderhouden,

6 moge toch uw oor luisterend en mogen uw ogen geopend zijn om het gebed van uw dienstknecht te horen, dat ik thans voor u uitspreek, dag en nacht, ten gunste van uw dienstknechten, de Israelieten, en waarin ik belijdenis doe van de zonden die de Israelieten tegen u hebben bedreven; ook ik en mijns vaders huis hebben gezondigd.

7 Wij hebben tegen u zeer slecht gehandeld en de geboden, inzettingen en verordeningen niet onderhouden die gij aan uw dienstknecht Mozes gegeven hebt.

8 Gedenk toch het woord dat gij uw dienstknecht Mozes gelast hebt te spreken: Indien gij u misdraagt, zal ik u verstrooien onder de volken;

9 maar indien gij u tot mij bekeert, zodat gij mijn geboden onderhoudt en ze volbrengt, dan zal ik, al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, hen van daar herzamelen en brengen naar de plaats die ik heb uitverkoren om aldaar mijn naam te doen wonen;

10 zij zijn toch uw dienstknechten en uw volk, die gij door uw grote kracht en uw sterke hand verlost hebt.

11 Och Heer, moge toch uw oor luisteren naar het gebed van uw dienstknecht en naar dat uwer dienstknechten die verlangen uw naam te vrezen; schenk heden uw dienstknecht voorspoed, en geef dat hij erbarmen vinde in het oog van dien man. Ik toch was schenker des konings.