Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Nehemia 3

1 De hogepriester Eljasjib maakte zich op met zijn broeders, de priesters, en zij herbouwden de Schaapspoort; zij wijdden haar en plaatsten er de deuren in; voorts tot den toren Hammea, dien zij wijdden, tot den toren Hananeel.

2 Naast hem bouwden de lieden van Jericho; naast hen bouwde Zakkur, de zoon van Imri.

3 De Vischpoort is herbouwd door de lieden van Senaa; zij legden er balken in en voorzagen haar van deuren, sluitbomen en grendels;

4 naast hen verrichtte het herstellingswerk Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Hakkos; naast hen Mesjullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesjzabeel; naast hen Sadok, de zoon van Baana;

5 naast hen deden het de Tekoieten, doch hun adellijken bogen den nek niet tot den dienst huns Heeren.

6 De Oude poort is hersteld door Jojada, den zoon van Pazeah, en Mesjullam, den zoon van Bezodeja; zij legden er balken in en voorzagen haar van deuren, sluitbomen en grendels;

7 naast hen verrichtten het herstellingswerk Melatja, de Gibeoniet, en Jadon, de Meronothiet, de lieden van Gibeon en Mispa, die tot den ambtszetel van den landvoogd van den overkant der rivier behoorden;

8 naast hen Uzziel, de zoon van Harhaja, van het goudsmedengild; naast hem Hananja, van het specerijbereidersgild; zij lieten Jeruzalem tot den breeden muur liggen;

9 naast hen Refaja, de zoon van Hur, overste van het halve district Jeruzalem;

10 naast hem Jedaja, de zoon van Harumaf, tegenover zijn huis; naast hem Hattus, de zoon van Hasjabneja;

11 een tweede gedeelte is hersteld door Malkia, den zoon van Harim, en Hassjub, den zoon van Pahath-Moab, alsmede de Bakoventoren;

12 naast hen verrichtte het herstellingswerk Sjallum, de zoon van Hallohes, overste van het halve district Jeruzalem, hijzelf met zijn dochters.

13 De Dalpoort is hersteld door Hanun en de inwoners van Zanoah; zij herbouwden haar en voorzagen haar van deuren, sluitbomen en grendels; alsmede duizend ellen muur tot aan de Mestpoort.

14 De Mestpoort is hersteld door Malkia, den zoon van Rechab, den overste van het district Beth-hakkerem; hij herbouwde haar en voorzag haar van deuren, sluitbomen en grendels.

15 De Bronpoort is hersteld door Sjallun, den zoon van Kolhoze, den overste van het district Mispa; hij herbouwde haar, bracht haar onder dak en voorzag haar van deuren, sluitbomen en grendels; alsmede de muur van den vijver der waterleiding bij den koningstuin, tot aan de trappen die van de Davidstad afwaarts lopen.

16 Op hem volgend verrichtte het herstellingswerk Nehemja, de zoon van Azbuk, de overste van het halve district Beth-sur, tot tegenover de Davidsgraven en tot den aangelegden vijver en het heldenhuis.

17 Op hem volgend verrichtten het herstellingswerk de Levieten: Rehum de zoon van Bani; naast hem Hasjabja, de overste van het halve district Keila, voor zijn district;

18 op hem volgend hun broeders: Binnuj, de zoon van Henadad, de overste van het halve district Keila,

19 en naast dezen Ezer, de zoon van Jezua, de overste van Mispa, een tweede gedeelte, tegenover het punt waar het tuighuis naar de Bocht oploopt.

20 Op hem volgend verrichtte het herstellingswerk Baruch, de zoon van Zakkai, een tweede gedeelte, van de Bocht tot den ingang van het huis van den hogepriester Eljasjib;

21 op hem volgend Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Hakkos, een tweede gedeelte, van den ingang van het huis van Eljasjib tot de grens van Eljasjibs huis.

22 Op hem volgend de priesters uit de Jordaanstreek;

23 op hen volgend Benjamin en Hassjub, tegenover hun huis; op hen volgend Azarja, de zoon van Maazeja, den zoon van Ananja, in de nabijheid van zijn huis;

24 op hem volgend Binnuj, de zoon van Henadad, een tweede gedeelte, van het huis van Azarja tot de Bocht, tot aan den hoek.

25 Palal, de zoon van Uzai, tegenover de Bocht en den van het paleis vooruitspringenden hoogsten toren, bij het gevangenhof; op hem volgend Pedaja, de zoon van Paros.

26 De geschonkenen woonden op den Ofel tot tegenover de Waterpoort, ten oosten, en den vooruitspringenden toren.

27 Op hem volgend verrichtten het herstellingswerk de Tekoieten, een tweede gedeelte, van het punt tegenover den groten vooruitspringenden toren tot aan den Ofelmuur.

28 Van de Paardenpoort af deden het de priesters, elk tegenover zijn huis;

29 op hen volgend Sadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis; op hem volgend Sjemaja, de zoon van Sjechanja, de bewaker van de Oostpoort;

30 op hem volgend Hananja, de zoon van Sjelemja, en Hanun, de zesde zoon van Salaf, een tweede gedeelte; op hem volgend Mesjullam, de zoon van Berechja, tegenover zijn kamer;

31 op hem volgend Malkia, van het goudsmedengild, tot het huis der geschonkenen en dat der kooplieden, tegenover de poort van het Mifkad tot de bovenkamer op den Hoek;

32 tussen de bovenkamer op den Hoek en de Schaapspoort verrichtten de goudsmeden en kooplieden het herstellingswerk.