Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ester 5

1 Den derden dag trok Ester een koninklijk gewaad aan en ging staan in het binnenhof van het paleis, tegenover de koningszaal, terwijl de koning in de koningszaal op zijn koninklijken troon zat, tegenover den ingang der zaal.

2 Zodra hij nu de koningin in het voorhof zag staan, vond zij gunst in zijn oog, en de koning reikte den gouden schepter dien hij in de hand had aan Ester toe; waarop Ester nadertrad en de punt van den schepter aanraakte.

3 De koning zeide tot haar: Wat hebt gij, koningin Ester, en wat is uw verlangen? Tot de helft van mijn koninkrijk--het zal u ingewilligd worden.

4 En Ester zeide: Indien het den koning goeddunkt, kome de koning met Haman heden aan den maaltijd dien ik hem bereid heb.

5 De koning zeide: Haalt terstond Haman, opdat geschiede naar het woord van Ester. Zo kwam de koning met Haman aan den maaltijd dien Ester bereid had.

6 Bij het drinkgelag zeide de koning tot Ester: Wat is uw bede? Zij zal ingewilligd worden. En wat is uw verlangen? Tot de helft mijns koninkrijks--er zal naar gedaan worden.

7 Ester antwoordde: Mijn bede en mijn verlangen is:

8 indien ik gunst in het oog des konings gevonden heb, en het den koning goeddunkt mijn bede in te willigen en naar mijn verlangen te doen, dan kome de koning met Haman morgen weder aan den maaltijd dien ik bereiden zal; dan zal ik morgen 's konings vraag beantwoorden.

9 Dien dag ging Haman het paleis uit, vrolijk en goedsmoeds; maar toen hij Mordochai zag, die in des konings poort niet opstond en niet voor hem sidderde, werd Haman met gramschap tegen Mordochai vervuld.

10 Hij bedwong zich echter en ontbood, thuis gekomen, zijn vrienden en zijn vrouw Zeres;

11 hij weidde uit over de heerlijkheid van zijn rijkdom, het aantal zijner zonen en al de grootheid die de koning hem geschonken had, en hoe deze hem verheven had boven de vorsten en de dienaren des konings.

12 Voorts zeide Haman: Zelfs heeft de koningin Ester nevens den koning niemand dan mij tot den maaltijd dien zij bereid heeft doen komen. Ook tegen morgen ben ik weer door haar met den koning genodigd.

13 Maar dit alles baat mij niet, zolang ik den Jood Mordochai in 's konings poort zie zitten.

14 Toen zeiden zijn vrouw Zeres en al zijn vrienden tot hem: Dat men een paal make, vijftig el hoog, vraag morgen aan den koning dat men er Mordochai aan hange en ga dan vrolijk met den koning naar den maaltijd! Dit stond Haman aan, en hij liet den paal oprichten.