Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Job 10

1 Ik walg van het leven; dies wil ik aan mijn klachten den vrijen loop laten, spreken in de bittere droefenis mijner ziel.

2 Ik zeg tot God: Behandel mij niet als een schuldige; deel mij mede, waarom gij tegen mij strijdt.

3 Brengt het u voordeel aan, als gij verdrukt, het gewrocht uwer handen voor niets acht, en over de plannen der bozen licht laat schijnen?

4 Hebt gij ogen van vlees, het gezichtsvermogen van een mens;

5 is uw levensduur als die eens mensen, uwer jaren tal als dat eens mans,

6 dat gij naar mijn schuld zoekt, en naar mijn zonde vorst?

7 En dat, ofschoon gij weet dat ik geen boosdoener ben en niemand uit uw hand redden kan!

8 Uw handen hebben mij met zorg gevormd en gemaakt; en zoudt gij mij nu weer vernietigen?

9 Bedenk toch dat gij mij als van leem gemaakt hebt; en zoudt gij mij tot stof doen terugkeren?

10 Deedt gij mij niet als melk vloeien, mij niet stremmen als kaas?

11 Met huid en vlees bekleeddet gij mij, gij doorweefdet mij met beenderen en spieren.

12 Leven en gunst hebt gij mij geschonken, uw zorg heeft over mijn adem gewaakt.

13 Maar tevens hadt gij dit bij uzelf besloten, ik weet dat dit bij u vaststond:

14 Als ik zondigde, zoudt gij mij in het oog houden, en mij niet ongestraft laten voor mijn schuld.

15 Was ik schuldig, wee mij! en had ik gelijk, ik zou mijn hoofd toch niet mogen opheffen, zat van smaad en gedrenkt met ellende.

16 Verhief het zich toch, gij zoudt als een leeuw jacht op mij maken, telkens opnieuw uw wondermacht aan mij betonen,

17 telkens andere getuigen tegen mij doen optreden, uw gramschap tegen mij gedurig groter maken, leger op leger tegen mij oproepen.

18 Waarom toch hebt gij mij uit den moederschoot doen komen? Ik had den geest moeten geven voordat een oog mij zag;

19 ik had moeten zijn alsof ik er niet geweest was, moest van den schoot af ten grave zijn gedragen.

20 Zijn mijn levensdagen niet luttel? Laat dan van mij af, opdat ik een weinig opluike,

21 voordat ik heenga om niet weer te keren, naar het land van duisternis en donkerheid,

22 het land van duisternis en wanorde, waar het licht glanst als de donkerheid.