Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Job 12

1 Job antwoordde en zeide:

2 Waarlijk, gij zijt me een volk, en met u zal de wijsheid uitsterven!

3 Zoveel verstand als gij heb ik ook wel; ik doe voor u niet onder; trouwens, wie weet dergelijke dingen niet?

4 Moet hij die tot God roept, opdat die hem antwoorde, zijns naasten spot zijn? een voorwerp van spot wie onberispelijk rechtschapen is?

5 Voor het ongeluk verachting, naar den dunk van den welgeborgene, een stoot voor hen wier voet wankelt;

6 doch vredig staan de tenten der verdelgers, onbezorgdheid is het deel van hen die God tarten, van hem die in zijn hand God draagt.

7 Maar ondervraag slechts de dieren, dat die u leren, het gevogelte des hemels, dat dit u inlichte;

8 of spreek tot de aarde, dat zij u lere, en dat de vissen der zee u mededelingen doen!

9 Wie onder die allen weet niet dat de hand des Heeren dit gedaan heeft?

10 van hem, in wiens hand de ziel is van alwat leeft en de adem van alle menselijk vlees.

11 Moet niet het oor beweringen toetsen, zoals het gehemelte spijzen keurt?

12 Bij bejaarden zou wijsheid zijn, in lengte van dagen doorzicht?

13 Bij hem is wijsheid en macht, hij heeft beleid en doorzicht.

14 Haalt hij omver, er wordt niet weer opgebouwd; kerkert hij een man, er wordt niet ontsloten;

15 houdt hij de wateren tegen, dan drogen zij op, laat hij ze los, dan woelen zij het land om.

16 Bij hem is sterkte en verstand, in zijn hand is de verleide en de verleider;

17 raadsheren doet hij berooid daarheengaan, en richters stelt hij aan de kaak;

18 hij maakt de banden van koningen los, en bindt een gordel om hun lenden;

19 priesters doet hij berooid gaan, en lang bestaande geslachten brengt hij ten val;

20 hij beneemt de spraak aan hen op wie men zich verlaten kon, en berooft ouden van de gave des onderscheids;

21 hij stort verachting uit over edelen en maakt den gordel der machtigen slap;

22 hij legt diepten bloot uit de duisternis, en doet het stikdonker in het licht treden;

23 hij maakt natien groot en richt ze te gronde, breidt volken uit en voert ze weg;

24 hij berooft 's lands volkshoofden van verstand doet hen in een ongebaande wildernis ronddolen:

25 zij tasten in de duisternis waar geen licht is, hij doet hen ronddolen als beschonkenen.