Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Job 14

1 De mens, uit een vrouw geboren, kort van dagen en vol onrust,

2 ontluikt en verwelkt als een bloem, vliedt als een schaduw en houdt geen stand.

3 En op zulk een vestigt gij uw oog, hem dwingt gij met u in het gericht te treden?

4 Kon slechts een reine geboren worden uit een onreine! 't Gebeurt niet enen.

5 Indien zijn dagen zijn vastgesteld, het getal zijner maanden bij u bepaald is, gij hem perken gesteld hebt die hij niet kan overschrijden,

6 wend dan uw blik van hem af en houd op; dat hij althans als een huurling in zijn dag behagen scheppe.

7 Want voor een boom is nog hoop: wordt hij afgehouwen, hij loopt weer uit, en zijn loten blijven niet achterwege;

8 als zijn wortel in den grond veroudert, zijn tronk in het stof afsterft,

9 dan loopt hij weer uit zodra hij water ruikt, en maakt takken als een pas geplante boom.

10 Maar sterft een man, hij ligt daar; geeft een mens den geest, waar is hij?

11 Gelijk wanneer water uit den groten plas is verdwenen, de rivier wegvloeit en uitdroogt,

12 zo staat een man, als hij zich heeft neergelegd, niet weder op; zolang de hemel er is ontwaken zij niet, zij worden niet wakker uit hun slaap.

13 Och of gij mij in het dodenrijk verstaakt, mij verborgt totdat uw toorn afgewend is, mij een tijd steldet en dan weder aan mij dacht!

14 Als een mens sterft, zou hij kunnen herleven? Dan zou ik al mijn dagen van zwaren dienst wachten totdat ik afgelost werd;

15 gij zoudt roepen, en ik zou u antwoorden; naar het maaksel uwer hand zoudt gij verlangen;

16 dan zoudt gij mijn schreden tellen, maar niet loeren op mijn zonde;

17 veeleer in een buidel mijn misdrijven verzegelen, mijn schuld overpleisteren.

18 Edoch, gelijk een berg in stukken valt, een rots van haar plaats wordt gerukt,

19 stenen door het water afgeslepen worden, een wolkbreuk het stof der aarde medevoert, zo hebt gij der hoop des mensen den bodem ingeslagen.

20 Gij overweldigt hem voor altijd, en hij gaat heen; gij verandert zijn gelaat en zendt hem weg.

21 Komen zijn zonen in ere, hij weet het niet, komen zij in minachting, hij bemerkt niets van hen.

22 Alleen over hemzelf voelt zijn vlees pijn, over hemzelf draagt zijn ziele rouw.