Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Job 3

1 Daarna opende Job zijn mond en vervloekte zijn geboortedag.

2 Job hief aan en zeide:

3 Verga de dag waarop ik geboren werd, de nacht die zeide: Een jongsken is ontvangen.

4 Die dag, duisternis worde hij, God in den hooge bekommere zich om hem niet, geen licht schiete op hem zijn stralen!

5 Eische duisternis en donkerheid hem op, legere zich een wolkgevaarte over hem, mogen dagverduisteringen hem verschrikken!

6 Die nacht, neme hem het donker weg, hij voege zich niet bij de dagen des jaars, kome niet in der maanden getal!

7 Zie, die nacht zij doods, geen juichtoon dringe tot hem door!

8 Dat de dagvervloekers hem verwensen, zij die de kunst verstaan het Gedrocht op te wekken!

9 Dat de starren zijner schemering verduisterd worden, hij hope op licht, dat niet daagt, verlustige zich niet in de wimpers van den dageraad!

10 Hij toch sloot de deuren van den schoot mijner moeder niet, noch onttrok het leed aan mijn ogen.

11 Waarom stierf ik niet komende uit den moederschoot, gaf ik den geest niet zodra ik dien verliet?

12 Waarom kwamen een paar knieen mij tegen waarom borsten, zodat ik zoog?

13 Anders zou ik nu nederliggen en rusten, ik zou ingeslapen zijn en stilte hebben,

14 naast koningen en rijksbestierders, die voor zich puinhopen herbouwden,

15 naast vorsten, rijk in goud, die hun huizen gevuld hadden met zilver.

16 Of ik zou, als een weggestopte misgeboorte, niet bestaan, als kinderen die het licht niet aanschouwd hebben.

17 Daar hebben de bozen het woelen gestaakt; daar vinden zij wier kracht uitgeput is rust;

18 gevangenen zijn er altegader van zorgen vrij, horen er de stem des drijvers niet;

19 klein en groot is daar gelijk; de slaaf is er vrij van zijn meester.

20 Waarom geeft hij den rampspoedige het licht, het leven aan de zielsbedroefden?

21 die uitzien naar den dood, die niet komt, ijveriger naar hem graven dan naar schatten,

22 die zich tot jubelens toe zouden verheugen, juichen wanneer zij het graf vonden.

23 Waarom aan een wiens weg verborgen is, wien God elken uitgang afgesneden heeft?

24 Want zo geregeld als mijn brood komt mijn zuchten, mijn smartkreten storten zich als water uit.

25 Nauw toch beef ik voor iets, of het genaakt mij, en wat ik ducht overkomt mij.

26 Nauw heb ik kalmte en rust en vrede gevonden, of de onrust is daar!