Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Job 42

1 En Job antwoordde den Heer en zeide:

2 Ik weet dat gij alles vermoogt en geen van uw voornemens verijdeld wordt.

3 "Wie hult daar door onverstand wijs beleid in duisternis?" Dus, ik heb gesproken zonder inzicht te hebben, over zaken mij te wonderbaar en boven mijn begrip.

4 "Hoor toch, ik zal spreken; ik zal u ondervragen, licht gij mij in!"

5 Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen; maar thans heb ikzelf u gezien.

6 Daarom herroep ik en doe boete in stof en as.

7 Nadat de Heer dit tot Job gesproken had, zeide de Heer tot Elifaz van Teman: Mijn toorn is ontbrand tegen u en uw twee vrienden, omdat gij niet, zoals mijn dienaar Job, oprecht over mij gesproken hebt.

8 Neemt dan nu zeven stieren en zeven rammen; gaat daarmee tot mijn dienaar Job, brengt ze voor u ten brandoffer, en laat mijn dienaar Job voor u bidden; want alleen mijn gunstige gezindheid jegens hem zal mij weerhouden u de straf der dwaasheid te doen ondergaan; want gij hebt niet, zoals mijn dienaar Job, oprecht over mij gesproken.

9 Zo gingen Elifaz van Teman, Bildad van Sjuah en Sofar van Naama heen en deden zoals de Heer hun gelast had; waarop de Heer Job goedgunstig verhoorde.

10 Nu heeft de Heer het lot van Job gewend--toen hij bad voor zijn vrienden--en gaf hij Job het dubbele van alwat hij bezeten had.

11 Toen kwamen al zijn broeders, zusters en voormalige bekenden en aten met hem in zijn huis; zij beklaagden en troostten hem over al den rampspoed dien de Heer over hem gebracht had, en zij schonken hem elk een goudstuk en een gouden ring.

12 De Heer maakte Jobs lateren staat gezegender dan zijn vorigen: hij bezat veertienduizend stuks kleinvee, zesduizend kamelen, duizend paar runderen en duizend ezelinnen.

13 Ook kreeg hij zeven zonen en drie dochters:

14 de eerste noemde hij Jemima, de tweede Kesia, de derde Kerenhappuch.

15 In het ganse land werden geen vrouwen gevonden zo schoon als de dochters van Job; en haar vader gaf haar een erfdeel onder haar broeders.

16 Nadezen leefde Job nog honderd veertig jaar; hij zag zijn kinderen en kindskinderen, vier geslachten,

17 en stierf oud en zat van dagen.