Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 101

1 Van David. Een psalm. Van vroomheid en recht wil ik zingen, met stem en snaren u, Heer, ter eer;

2 ik wil tonen te weten wat een onberispelijke wandel is-- wanneer komt gij tot mij? Onberispelijk van hart verkeer ik in mijn huis;

3 ik stel niet voor mijn ogen nietswaardige dingen; uitspattingen haat ik, ik ben er niet mede besmet;

4 een verkeerd hart blijft verre van mij, van kwaad wil ik niet weten;

5 wie heimelijk op zijn naaste veel te zeggen heeft, dien wil ik verdelgen; wie hoog van ogen is en opgeblazen van hart, dien kan ik niet uitstaan.

6 Mijn oog is op de getrouwen in het land, dat zij bij mij wonen; wie een onberispelijken wandel leidt, die mag mij dienen.

7 In mijn huis mag niet wonen wie omgaat met bedrog; wie leugen spreekt kan niet bestaan voor mijn ogen.

8 Elken morgen wil ik verdelgen alle bozen in het land om uit te roeien uit des Heeren stad alle euveldaders.