Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 106

1 Hallelujah! Looft den Heer, want hij is goed, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

2 Wie kan des Heeren sterke daden vermelden, geheel zijn roem verkondigen?

3 Gelukkig hij die het recht in acht neemt, die gerechtigheid beoefent te allen tijd.

4 Gedenk mijner, Heer, met het welbehagen aan uw volk betoond, zie naar mij om met uw heil;

5 opdat ik met wellust aanschouwe het geluk uwer uitverkorenen, mij verblijde in de blijdschap uwer natie, met uw erfdeel mij beroeme.

6 Wij hebben gezondigd, met onze vaderen, slecht gehandeld, kwaad bedreven.

7 Onze vaderen hebben in Egypte uw wonderen niet verstaan, niet gedacht aan uw talrijke gunstbewijzen, en bij de Schelfzee zich tegen den Allerhoogste verzet;

8 maar hij redde hen om zijns naams wil om zijn grote macht te tonen.

9 Hij sprak de Schelfzee toornend toe, en zij werd droog, hij leidde hen door de vloeden, als door een steppe;

10 hij redde hen uit des haters hand en verloste hen uit 's vijands macht;

11 het water bedekte hun tegenstanders, geen enkele hunner bleef over.

12 Toen geloofden zij aan zijn woorden, bezongen zijn roem.

13 Doch ras vergaten zij zijn werken, zagen niet uit naar zijn raad,

14 maar lieten zich in de woestijn door gretigheid vervoeren, en stelden in de wildernis God op de proef;

15 toen gaf hij hun wat zij vroegen, en zond hij hun de uittering in het lijf.

16 Ook werden zij in het leger afgunstig op Mozes, op Aaron, des Heeren heilige;

17 daar opende zich de aarde en verslond Dathan, en bedekte de schare van Abiram,

18 en een vuur ontbrandde onder hun schare, een vlam verteerde de goddelozen.

19 Zij maakten bij den Horeb een stier, en wierpen zich voor een gegoten beeld neer;

20 zij verruilden hun eer voor de afbeelding van een grasetend rund.

21 Zij vergaten God, die hen redde, die grote werken deed in Egypte,

22 wonderen in het land van Cham, geduchte daden bij de Schelfzee.

23 Toen zeide hij hen te zullen verdelgen--ware niet Mozes, zijn uitverkorene, voor hem in de bres gaan staan om zijn gramschap te weerhouden van verdelgen.

24 En zij versmaadden het begeerlijke land, geloofden zijn woord niet;

25 zij morden in hun tenten, luisterden niet naar den Heer.

26 Toen stak hij de hand tegen hen op, dat hij hen zou doen vallen in de woestijn,

27 hun kroost zou verstrooien onder de natien en hen verspreiden in de landen.

28 En zij koppelden zich aan Baal-Peor, aten van de offers aan dode wezens,

29 wekten ergernis op door hun handelwijze; weshalve een plaag onder hen uitbrak.

30 Toen trad Pinehas op en kwam tussenbeide, en de plaag hield op;

31 dit werd hem tot gerechtigheid aangerekend, geslacht uit geslacht in, voor eeuwig.

32 Voorts verwekten zij gramschap bij het water van Meriba, waardoor het Mozes slecht ging om hen;

33 want zij verzetten zich tegen zijn geest, en hij liet zich een onbedacht woord ontglippen.

34 Zij verdelgden de volkeren niet waaromtrent de Heer hun dit bevolen had,

35 maar vermengden zich met de natien en leerden hun werken:

36 zij dienden hun afgoden, en die werden hun ten valstrik;

37 zij offerden hun zonen en hun dochteren aan de demonen;

38 zij vergoten onschuldig bloed, het bloed hunner zonen en dochteren, die zij aan de afgoden van Kanaan offerden; zodat het land door bloed bezoedeld werd.

39 Zij verontreinigden zich door hun werken en boeleerden in hun gedragingen.

40 Dies ontbrandde des Heeren toorn tegen zijn volk, en kreeg hij een afschuw van zijn erfdeel;

41 hij leverde hen aan de natien over, en hun haters werden hun beheerschers;

42 hun vijanden verdrukten hen, en zij moesten zich onder hen bukken.

43 Herhaaldelijk bevrijdde hij hen; maar zij verzetten zich in hun eigenzinnigheid; zo zonken zij weg in hun schuld.

44 Toen hij zag hoe bang het hun was. en hij hun weeklachten hoorde,

45 gedacht hij hun ten zegen zijn verbond, hij had deernis naar den rijkdom zijner goedertierenheid

46 en deed hen erbarmen vinden bij allen die hen gevankelijk wegvoerden.

47 Red ons, Heer, onze God! en herzamel ons uit de natien; opdat wij uw heiligen naam loven en in uw glorie roemen.

48 Geloofd zij de Heer, Israels God, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En het ganse volk zegge: Amen! Hallelujah!