Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 115

1 Niet ons, Heer, niet ons, maar uw naam geef eer om uw goedertierenheid, om uw trouw.

2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? --

3 En onze God is in den hemel; hij doet alwat hij wil.

4 Hun afgoden zijn zilver en goud, maaksel van mensenhand:

5 een mond hebben zij, maar zij spreken niet, ogen, maar zij zien niet,

6 oren, maar zij horen niet, een neus, maar zij ruiken niet;

7 handen, doch zij tasten niet, voeten, doch zij gaan niet, met hun keel geven zij geen geluid.

8 Daaraan worden hun makers gelijk, allen die er op vertrouwen.

9 Israel, vertrouw gij op den Heer--hij is hun hulp en hun schild.

10 Huis van Aaron, vertrouw op den Heer--hij is hun hulp en hun schild.

11 Godvrezenden, vertrouwt op den Heer--hij is hun hulp en hun schild.

12 De Heer gedenkt onzer: zegenen zal hij, zegenen het huis Israel, zegenen het huis van Aaron,

13 zegenen de godvrezenden, de kleinen met de groten.

14 De Heer vermenigvuldige u, uzelf en uw kinderen!

15 Gezegend zijt gij van den Heer, den maker van hemel en aarde;

16 de hemel, de hemel is voor den Heer, en de aarde gaf hij den mensenkinderen.

17 Niet de doden zullen den Heer roemen, niet zij die naar het stille oord afdalen;

18 maar wij zullen den Heer prijzen, van nu af tot in eeuwigheid. Hallelujah!