Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 116

1 Ik heb den Heer lief; want hij hoort naar mij, naar mijn smeekgebeden;

2 hij toch neigde tot mij zijn oor in de dagen dat ik riep.

3 Strikken des doods omgaven mij, angsten van het schimmenrijk bevingen mij, nood en jammer ondervond ik;

4 maar ik riep den naam van den Heer aan: Ach, Heer, red mijn leven!

5 Ontfermend is de Heer en gerecht, en onze God is een erbarmer.

6 De Heer behoedt de eenvoudigen; ben ik zwak, dan redt hij mij.

7 Keer weder, mijn ziel, tot uw rust; want de Heer heeft u welgedaan.

8 Immers, gij hebt mijn leven aan den dood ontrukt, mijn oog aan de tranen, mijn voet aan den val.

9 Ik zal voor 's Heeren aangezicht verkeren in de landen der levenden.

10 Ik heb vertrouwen; want ik zeg: Ik was zeer terneergebogen--

11 ik dacht in mijn angstige gejaagdheid: Alle mensen liegen.

12 Hoe zal ik aan den Heer vergelden al zijn weldaden, mij bewezen?

13 Den beker des heils zal ik opheffen en aanroepen den naam van den Heer;

14 mijn geloften zal ik aan den Heer betalen, mag het zijn, in tegenwoordigheid van gans zijn volk.

15 Te kostelijk is in 's Heeren oog de dood zijner vromen.

16 Ach, Heer, ik ben toch uw knecht, ik ben uw knecht, een zoon uwer dienstmaagd; gij slaakt mijn banden.

17 U zal ik een lofoffer brengen, en 's Heeren naam zal ik aanroepen;

18 mijn geloften zal ik aan den Heer betalen, mag het zijn, in tegenwoordigheid van gans zijn volk,

19 in de voorhoven van des Heeren huis, in uw midden, Jeruzalem. Hallelujah!