Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 118

1 Looft den Heer, want hij is goed, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

2 Zegge toch Israel: Want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

3 Zegge toch Aarons huis: Want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

4 Zeggen toch de godvrezenden: Want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

5 Uit de engte riep ik tot den Heer; mij verhorend, leidde de Heer mij in de ruimte.

6 De Heer is mijn; ik zal niet vrezen; wat zouden mensen mij doen?

7 Onder hen die mij helpen is de Heer; dies zal ik op hen die mij haten neerzien.

8 Beter tot den Heer de toevlucht te nemen dan te vertrouwen op mensen;

9 beter tot den Heer de toevlucht te nemen dan te vertrouwen op edelen.

10 Alle natien hebben mij omringd--met den naam van den Heer zal ik hen neervellen;

11 zij hebben mij omringd van alle kanten--met den naam van den Heer zal ik hen neervellen;

12 zij hebben mij omringd als bijen, vlammen op als een doornenvuur--met den naam van den Heer zal ik hen neervellen.

13 Gij hebt mij wel duchtig gestoten om mij te doen vallen, maar de Heer heeft mij geholpen.

14 Mijn kracht en mijn lied is de Heer, die mij tot redding was.

15 Jubeltoon en zegezang in de tenten der rechtschapenen; 's Heeren rechterhand doet sterke daden;

16 's Heeren rechterhand verhoogt,! 's Heeren rechterhand doet sterke daden!

17 Niet sterven zal ik, maar leven en 's Heeren daden vermelden.

18 Wel heeft de Heer mij getuchtigd, maar aan den dood leverde hij mij niet over.

19 Ontsluit mij de poorten der gerechtigheid; ik wil er door binnentreden, den Heer loven.

20 Dit is de poort van den Heer; rechtschapenen zullen er door binnengaan.

21 Ik loof u, omdat gij mij hebt verhoord en mij tot redding waart.

22 De steen dien de bouwlieden hebben verworpen is tot een hoeksteen geworden;

23 vanwege den Heer is dit geschied; wonderbaar is het in onze ogen.

24 Dit is de dag dien de Heer gemaakt heeft; laten wij thans juichen en blijde zijn.

25 Och, Heer, geef toch heil! Och, Heer, geef toch voorspoed!

26 Gezegend met 's Heeren naam zij hij die binnentreedt! Wij zegenen ulieden uit 's Heeren huis.

27 De Heer is God; hij deed licht voor ons schijnen. Bereidt het feest met twijgen tot aan de hoornen van het altaar.

28 Gij zijt mijn God, dien ik zal loven; mijn God, ik zal u verhoogen.

29 Looft den Heer, want hij is goed, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.