1 Een bedevaartslied. Als de Heer het lot van Sion wendde, was het ons als droomden wij.
2 Toen werd onze mond vervuld van lachen, onze tong van gejubel; toen zeide men onder de natien: De Heer heeft aan dezen een groot werk gedaan.
3 Ja, de Heer had een groot werk aan ons gedaan; wij waren verblijd.
4 Wend ons lot, Heer, als waterbeddingen in het zuiden.
5 Wie onder tranen zaaien zullen oogsten onder gejubel;
6 al wenend gaat hij daarheen, het zaaikoorn dragend, jubelend keert hij huiswaarts, dragend zijn garven.