Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 136

1 Looft den Heer, want hij is goed, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

2 Looft den God der goden, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

3 Looft den Heer der heren, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

4 hem, den Enige, die grote wonderen doet, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

5 die met wijsheid den hemel schiep, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

6 die de aarde uitbreidde over de wateren, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

7 die de grote lichten schiep, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

8 de zon om te heersen overdag, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

9 de maan en de starren om te heersen bij nacht, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

10 die Egypte sloeg in zijn eerstgeborenen, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

11 en Israel uitvoerde uit zijn midden, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

12 met een sterke hand en een uitgestrekten arm, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

13 die de Schelfzee in stukken sneed, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

14 Israel er midden door deed gaan, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

15 en Farao en zijn heir in de Schelfzee uitschudde, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

16 die zijn volk deed gaan door de woestijn, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

17 die grote koningen versloeg want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

18 en geweldige koningen doodde, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

19 Sihon, den koning der Amorieten, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

20 en Og, den koning van Bazan, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

21 en hun land ten erfdeel schonk, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

22 ten erfdeel aan Israel, zijn dienaar, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

23 die in onze vernedering onzer gedacht, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

24 en ons aan onze tegenstanders ontrukte, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid;

25 die spijze geeft aan alle vlees, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

26 Looft den God des hemels, want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.