Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 139

1 Voor den orkestmeester. Van David. Een psalm. Heer, gij doorgrondt en kent mij.

2 Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, gij verstaat van verre wat bij mij omgaat;

3 mijn gaan en mijn liggen schift gij, en met al mijn wegen zijt gij vertrouwd.

4 Want er is geen woord op mijn tong, of gij, Heer, kent het geheel en al.

5 Van achteren en van voren houdt gij mij ingesloten en legt gij uw hand op mij.

6 Het te begrijpen is voor mij te wonderbaar, te hoog; ik kan er niet bij.

7 Waarheen zou ik uw geest ontlopen, wanneer ontvlieden uw aangezicht?

8 Steeg ik ten hemel op--daar zijt gij; maakte ik het schimmenrijk tot mijn sponde--gij zijt er.

9 Sloeg ik dageraadsvleugelen uit, liet ik mij neer aan het einde der zee,

10 ook daar zou uw hand mij leiden, uw rechter mij aangrijpen.

11 Sprak ik: Dekke mij slechts de duisternis en worde het licht nacht te mijner beschutting--

12 ook de duisternis zou niet aan uw oog onttrekken, en de nacht zou verlichten evengoed als de dag; de duisternis ware aan het licht gelijk.

13 Want gij hebt aan mijn nieren het aanzijn gegeven, mij geweven in den schoot mijner moeder.

14 Ik wil u loven, omdat ik verbazend wonderbaar gevormd ben; wonderbaar zijn uw werken, en ik erken dit van ganser harte.

15 Aan uw oog was mijn gebeente niet onttrokken, toen ik in het verborgen gemaakt werd, in 's aardrijks diepten kunstig saamgesteld;

16 uw ogen zagen mijn vormeloze leden, en in uw boek waren ze alle opgeschreven; dagen werden geschapen, en voor mij was een daarvan bestemd.

17 Maar hoe onbereikbaar zijn voor mij uw gedachten, o God! hoe overweldigend groot is de som daarvan!

18 Wilde ik ze tellen--zij zijn talrijker dan de zandkorrels; bij het ontwaken ben ik nog steeds bij u.

19 Och of gij, God, de bozen wildet doden--bloedvergieters, weg van mij! --

20 hen die arglistig zich weerspannig tegen u tonen, uw naam tot valsheid op de lippen nemen.

21 Zou ik niet haten wie u haten, Heer, niet walgen van wie zich verheffen tegen u?

22 Ik haat hen met een volkomen haat; vijanden zijn zij mij.

23 Doorgrond mij, God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn overdenkingen;

24 zie, of ik een weg des onheils betreed, en leid mij op een eeuwigen weg.