Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 16

1 Een kleinood van David. Bewaar mij, o God, want tot u neem ik mijn toevlucht.

2 Ik zeg tot den Heer: Gij zijt mijn heer, ik vind geen geluk buiten u.

3 Wat de heiligen betreft die op aarde zijn, de machtigen in wie hij al zijn welbehagen heeft,

4 talrijk zijn de smarten van hen die hun God tegen een anderen verruild hebben; hun plengoffers van bloed zal ik niet plengen, hun namen niet op mijn lippen nemen.

5 De Heer is erf en beker, mij beschoren; gij blijft mijn lot besturen;

6 de snoeren zijn mij gevallen in lieflijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij.

7 Ik wil den Heer loven, die mij goeden raad gegeven heeft, zelfs des nachts onderwezen mij mijn nieren.

8 Ik stel mij den Heer steeds voor ogen; als hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet.

9 Dies verheugt zich mijn hart en juicht mijn gemoed; ook zal mijn vlees in veiligheid wonen.

10 Want gij zult mij niet aan de onderwereld prijsgeven, niet toestaan dat uw vrome de groeve ziet.

11 Gij zult mij den weg ten leven bekendmaken; verzadiging van vreugde is voor uw aangezicht, allerlei liefelijks in uw rechterhand voor altijd.