Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 2

1 Wat woelen de volken, wat kramen de natien ijdele taal uit!

2 De koningen der aarde smeden plannen, de vorsten spannen samen tegen den Heer en zijn gezalfde:

3 "Rijten wij hun banden stuk, werpen wij hun koorden van ons!"

4 Hij die in den hemel zetelt belacht hen, de Heer spot met hen;

5 straks spreekt hij tot hen in zijn toorn, verbijstert hen in zijn gramschap.

6 "Maar ik, ik heb mijn koning aangesteld op den Sion, mijn heiligen berg."

7 Ik wil verhalen van 's Heeren besluit; de Heer heeft tot mij gezegd: Gij zijt mijn zoon; ik heb heden u verwekt.

8 Vraag mij slechts, zo wil ik u de volkeren ten erve geven, de einden der aarde als bezitting.

9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen verbrijzelen als aarden vaten.

10 Nu dan, koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, wereldbestuurders!

11 Brengt den Heer met vreze uw hulde, juicht al sidderend hem ter eer.

12 Huldigt hem, opdat hij niet toorne en gij te gronde gaat; want zeer haast ontbrandt zijn toorn. Heil allen die tot hem de toevlucht nemen!