Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 29

1 Een psalm van David. Geeft aan den Heer, gij godenzonen, geeft aan den Heer heerlijkheid en macht!

2 Geeft aan den Heer de eer zijns naams, werpt u voor den Heer neder in heiligen feestdos!

3 De stem van den Heer klinkt over de wateren, de volheerlijke God dondert, de Heer dondert over grote wateren.

4 De stem van den Heer is krachtig, de stem van den Heer is vol majesteit;

5 de stem van den Heer verbreekt ceders, de Heer verbreekt de cederen van den Libanon;

6 hij doet den Libanon opspringen als een stierkalf, den Sirjon als een jongen woudos.

7 De stem van den Heer zendt gespleten vuurvlammen uit.

8 De stem van den Heer doet de woestijn sidderen, ja, sidderen doet de Heer de woestijn van Kades.

9 De stem van den Heer doet de hinden werpen, ontschorst de wouden, terwijl in zijn paleis ieder roept: Ere!

10 Eens zetelde de Heer over den zondvloed, en de Heer zetelt als koning voor altijd.

11 De Heer zal macht aan zijn volk geven, de Heer zal zijn volk zegenen met vrede.