Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 30

1 Een psalm--een tempelwijdingslied--van David. (030-2) Ik zal u verhoogen, Heer, omdat gij mij hebt opgetrokken, en niet toegelaten dat mijn vijanden zich over mij verheugen.

2 (030-3) Heer, mijn God, ik kreet tot u en gij genaast mij;

3 (030-4) Heer, gij hebt mij uit de onderwereld doen opkomen, mij uit het midden van hen die ten grave dalen in het leven teruggebracht.

4 (030-5) Zingt tot eer van den Heer, gij, zijn vromen! looft zijn heiligen naam.

5 (030-6) Want een ogenblik dure zijn toorn, een gans leven duurt zijn welgevallen; des avonds kome het geween overnachten, des morgens is er gejuich.

6 (030-7) Ik nu dacht in mijn onbezorgd bestaan: wankelen zal ik nimmer. --

7 (030-8) Gij, Heer, hadt in uw welgevallen mijn berg stevig neergezet. Daar verborgt gij uw aangezicht, en ik werd verbijsterd.

8 (030-9) Tot u, Heer, riep ik, smekend wendde ik mij tot den Heer:

9 (030-10) Wat hebt gij er aan dat mijn bloed wordt vergoten, dat ik in de groeve nederdaal? Zal het stof u loven, zal het uw trouw verkondigen?

10 (030-11) Hoor, Heer, en ontferm u mijner; Heer, wees mij een helper!

11 (030-12) Gij hebt mijn weeklacht in een reidans verkeerd, mijn rouwkleed losgemaakt en mij met vreugde omgord;

12 (030-13) opdat mijn gemoed u ter ere zinge zonder te zwijgen. Heer, mijn God, ik zal u loven tot in eeuwigheid.