Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 34

1 Van David, toen hij zich als een krankzinnige gedragen had bij Abimelech, deze hem weggejaagd had en hij heengegaan was. (034-2) Te allen tijde wil ik den Heer prijzen, voortdurend zal zijn lof in mijn mond zijn.

2 (034-3) Mijn ziel looft den Heer; mogen de deemoedigen het horen en zich verblijden!

3 (034-4) Verheerlijkt met mij den Heer, verhoogen wij tezamen zijn naam!

4 (034-5) Ik heb den Heer gezocht, en hij heeft mij verhoord; van alwat ik duchtte heeft hij mij bevrijd.

5 (034-6) Ziet op hem en luikt op; uw aangezicht zal niet schaamrood worden.

6 (034-7) Hier is een ellendige, die riep, en de Heer hoorde, redde hem uit al zijn noden.

7 (034-8) De engel des Heeren legert zich rondom hen die hem vrezen, en schenkt hun uitredding.

8 (034-9) Smaakt en ziet, dat de Heer goed is; gelukkig de man die tot hem zijn toevlucht neemt!

9 (034-10) Vreest den Heer, gij zijn heiligen; want wie hem vrezen hebben geen gebrek.

10 (034-11) Leeuwenwelpen lijden armoede en honger, maar wie den Heer zoeken, hun ontbreekt het aan niets goeds.

11 (034-12) Komt, kinderen, hoort naar mij; ik wil u de vreze van den Heer leren.

12 (034-13) Waar is de man die lust heeft in het leven, die lengte van dagen wenst, om het goede te zien?

13 (034-14) Behoed uw tong voor het kwade, en uw lippen voor bedrieglijk spreken.

14 (034-15) Wijk van het kwade en doe het goede, zoek den vrede en jaag dien na.

15 (034-16) Het aangezicht van den Heer is tegen de kwaaddoeners gekeerd, om hun gedachtenis van de aarde te verdelgen;

16 (034-17) de ogen van den Heer rusten op de rechtschapenen, zijn oren zijn gewend naar hun gekrijt.

17 (034-18) Zij roepen, en de Heer hoort, bevrijdt hen uit al hun noden.

18 (034-19) De Heer is den gebrokenen van hart nabij, en redt de verbrijzelden van geest.

19 (034-20) Al zijn de rampen des rechtschapenen vele, uit die alle bevrijdt hem de Heer.

20 (034-21) Hij behoedt al zijn beenderen, geen daarvan wordt gebroken.

21 (034-22) Onspoed doodt den boze, zij die den rechtschapene haten boeten er voor.

22 (034-23) De Heer verlost het leven zijner dienaren, zij die tot hem de toevlucht nemen staan niet schuldig.