Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 40

1 Voor den orkestmeester. Van David. Een psalm. (040-2) Al mijn hoop had ik gesteld op den Heer; daar neigde hij zich tot mij en verhoorde mijn krijten;

2 (040-3) hij trok mij op uit de groeve des verderfs, uit het slijk van den modderpoel, zette mijn voeten op een rots, gaf vastheid aan mijn schreden.

3 (040-4) Hij legde mij een nieuw lied op de lippen, een lofzang ter eer van onzen God. Mogen velen het zien en vrezen, en hun vertrouwen stellen op den Heer!

4 (040-5) Heil den man die den Heer maakt tot zijn betrouwen, en zich niet wendt tot woelgeesten, tot hen die op leugenpaden dolen.

5 (040-6) Grote dingen hebt gij, Heer, mijn God, gedaan; uw wonderen en beschikkingen met ons zijn niet uiteen te zetten; wilde ik ze meedelen en uitspreken, zij waren te veel om op te tellen.

6 (040-7) In offers en gaven hebt gij geen welgevallen--gij hebt mij geopende oren gegeven--brandoffers noch zondoffers vraagt gij.

7 (040-8) Toen zeide ik: Zie, ik kom! In een boekrol staat het mij voorgeschreven.

8 (040-9) Uw welbehagen te volbrengen, mijn God, dat is mijn lust, en uw wet is in mijn binnenste.

9 (040-10) Ik bracht een heilmare in de talrijke vergadering; neen, ik sluit mijn lippen niet; Heer, gij weet het.

10 (040-11) Uw gerechtigheid heb ik niet in mijn hart verborgen, van uw getrouwheid en uw heil heb ik gesproken, uw goedertierenheid en trouw niet verloochend voor de talrijke vergadering.

11 (040-12) Gij, Heer, zult uw erbarming mij niet onthouden, uw goedertierenheid en trouw zullen mij voortdurend behoeden.

12 (040-13) Want rampen omgeven mij zonder tal, mijn zonden hebben mij ingehaald--ik kan niet meer zien; zij zijn talrijker dan de haren mijns hoofds--mijn hart is mij ontzonken.

13 (040-14) Het behage u, Heer, mij te verlossen, Heer, spoed u mij ter hulpe.

14 (040-15) Dat beschaamd en schaamrood worden tegader zij die mij naar het leven staan om het te verdelgen; dat terugdeinzen en te schande worden zij die behagen hebben in mijn ongeluk;

15 (040-16) dat verstommen vanwege hun schande zij die van mij zeggen: Ha, ha!

16 (040-17) Maar mogen in u zich verblijden en verheugen allen die u zoeken; mogen voortdurend zeggen: Verheerlijkt worde de Heer! zij die uw heil liefhebben.

17 (040-18) En ik, ellendige en arme, de Heer zal voor mij zorgen; mijn hulpe en mijn redder zijt gij; talm niet, o mijn God.