Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 44

1 Voor den orkestmeester. Van de Korahieten. Een kunstig lied. (044-2) O God, met eigen oren hebben wij gehoord, onze vaderen hebben het ons verhaald, wat gij gewrocht hebt in hun dagen, in de dagen van ouds.

2 (044-3) Gij hebt met eigen hand natien verdreven en hen geplant; volken geteisterd, en hen uitgebreid.

3 (044-4) Want niet door hun zwaard hebben zij het land in bezit genomen, en niet hun arm heeft hun redding aangebracht, maar uw rechterhand en uw arm, het licht van uw aangezicht; omdat gij welbehagen in hen hadt.

4 (044-5) Gij, gij zijt mijn koning, o God; beschik de redding van Jakob.

5 (044-6) Met uw hulp stoten wij onze vijanden neer, gewapend met uw naam vertreden wij onze tegenstanders.

6 (044-7) Want op mijn boog vertrouw ik niet, mijn zwaard zal mij geen redding aanbrengen;

7 (044-8) maar gij redt ons van onze vijanden, en maakt onze haters beschaamd.

8 (044-9) In God hebben wij den gansen dag geroemd, en uw naam loven wij altijd door.

9 (044-10) Maar nu hebt gij ons verstoten, teschandegemaakt, en trekt niet uit in onze legerscharen.

10 (044-11) Gij doet ons terugdeinzen voor de tegenstanders, die ons haten hebben zich door plundering verrijkt;

11 (044-12) gij levert ons over als slachtvee, verstrooit ons onder de natien;

12 (044-13) gij verkoopt uw volk voor een spotprijs, behaalt geen winst door hetgeen gij voor hen maakt;

13 (044-14) gij stelt ons tot een smaad voor onze naburen, tot spot en beschimping voor onze omgeving;

14 (044-15) gij stelt ons tot een spreekwoord onder de natien, doet de volken over ons het hoofd schudden.

15 (044-16) Al den dag staat mijn schande mij voor ogen, bedekt beschaming mijn aangezicht

16 (044-17) om de taal van smaders en hooners om den aanblik van vijand en wraakgierige.

17 (044-18) Dit alles is ons overkomen, hoewel wij u niet vergeten en uw verbond niet trouweloos verbroken hadden.

18 (044-19) Ons hart is niet afvallig geweest, onze treden zijn van uw pad niet afgeweken,

19 (044-20) dat gij ons moest verbrijzelen in een drakenoord, en ons hullen in het stikdonker.

20 (044-21) Indien wij den naam van onzen God hadden vergeten, onze handen hadden uitgebreid naar een vreemden god,

21 (044-22) zou God dit niet uitvorschen? Hij toch is de kenner der hartsgeheimen.

22 (044-23) Neen, om u worden wij al den dag gedood, zijn wij geacht als vee voor de slachtbank.

23 (044-24) Ontwaak; wat slaapt gij, Heer! Word wakker, verstoot niet voorgoed.

24 (044-25) Wat verbergt gij uw aangezicht, vergeet gij onze ellende en verdrukking?

25 (044-26) Want onze ziel is in het stof neergebogen, ons lijf kleeft aan den grond.

26 (044-27) Sta op, ons ter hulpe, en verlos ons, om uw goedertierenheid.